Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 220 uren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, subsidiair 110 dagen hechtenis en een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 25.000,-, subsidiair 155 dagen hechtenis. De rechtbank heeft daarnaast de benadeelde partij [C] B.V. niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren, een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis en een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 25.000,-, subsidiair 160 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [C] B.V. wordt toegewezen. Indien het hof de vordering van de benadeelde partij toewijst dient volgens de advocaat-generaal de vordering aldus te worden verstaan dat de geldboete in voorwaardelijk vorm en met een proeftijd voor de duur van één jaar aan de verdachte zal worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en zijn draagkracht.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich jarenlang schuldig gemaakt aan het betalen van grote geldbedragen aan een directeur van een in de Amsterdamse haven gevestigde onderneming, teneinde zeker te stellen dat zijn bedrijven opdrachten voor deze onderneming zouden mogen blijven uitvoeren. Het betalen van steekpenningen, op een zo grote schaal als hier het geval was, ontwricht het handelsverkeer en schaadt de concurrentieverhoudingen. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het samen met zijn mededader opmaken van valse facturen om de betaling van de steekpenningen te verhullen, waardoor hij heeft gefaciliteerd in een frauduleuze constructie die door zijn mededaders was opgezet. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij door aldus te handelen het vertrouwen heeft geschaad dat personen in de juistheid van dergelijke facturen behoren te kunnen hebben.
Het hof is dan ook van oordeel dat een aanzienlijke geldboete en een forse waarschuwing in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
(...)
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren in combinatie met een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 100.000,00 geboden. Gelet evenwel op de ouderdom van de feiten en de geconstateerde termijnoverschrijding, acht het hof een matiging van de straf tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van na te melden bedrag passend.
(...)
De verdediging heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat de verdachte in een faillissementssituatie verkeert een document overgelegd, getiteld 'Information relating tot the affairs of the bankrupt' en gedateerd 31 maart 2010. Nu uit dit geschrift slechts volgt dat (het bedrijf van) de vrouw van de verdachte in staat van faillissement is verklaard, kan hieruit - naar het oordeel van het hof - niet worden afgeleid dat de verdachte thans en naar redelijkerwijs te verwachten valt in de toekomst geen inkomsten zal kunnen verwerven om de geldboete te voldoen."