Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Harderwijk,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
11 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een faillissement op eigen aangifte. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.M. Hermans, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betrof de vraag of er een verplichte belangenafweging moet plaatsvinden bij de aanvraag van een eigen faillissement en of er sprake is van misbruik van recht. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Gelderland en het arrest van het hof, die aan deze zaak ten grondslag liggen.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verzoeker niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de verzoeker verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de stichting Welzijn Ouderen (SWO) zijn begroot op € 841,34 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent faillissement en de noodzaak voor een zorgvuldige belangenafweging bij het aanvragen van een eigen faillissement. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijk maakt dat niet elke klacht in cassatie automatisch leidt tot een heroverweging van de zaak door de Hoge Raad.