ECLI:NL:HR:2014:1637

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
14/00564
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onteigeningsrecht en misbruik van recht in het tracé van een infrastructuurproject

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een geschil over onteigeningsrecht en de vraag of er sprake is van misbruik van recht in het kader van een gekozen tracé dat niet leidt tot onteigening van percelen van een met de Staat gelieerde partij. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2013. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank en constateert dat de klachten van de eiser niet tot cassatie kunnen leiden. De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal J.C. van Oven strekt tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook doet. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, aangezien deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 11 juli 2014 en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

11 juli 2014
Eerste Kamer
nr. 14/00564
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. van den Berg,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Milieu),
zetelende te ’s-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. M.W. Scheltema en mr. R.T. Wiegerink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak C/15/206163/HA ZA 13-430 van de rechtbank Noord-Holland van 9 oktober 2013 en 18 december 2013.
Het vonnis van de rechtbank van 18 december 2013 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de rechtbank van 18 december 2013 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal J.C. van Oven strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 6 juni 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
11 juli 2014.