Uitspraak
wonende te [woonplaats],
zetelende te ’s-Gravenhage,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
11 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een geschil over onteigeningsrecht en de vraag of er sprake is van misbruik van recht in het kader van een gekozen tracé dat niet leidt tot onteigening van percelen van een met de Staat gelieerde partij. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2013. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank en constateert dat de klachten van de eiser niet tot cassatie kunnen leiden. De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal J.C. van Oven strekt tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook doet. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, aangezien deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 11 juli 2014 en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.