Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
11 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [eiser] tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 juni 2013. De zaak betreft een vordering tot herroeping van uitspraken wegens bedrog, zoals geregeld in artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten van het hof van 19 maart 2013 en 18 juni 2013, die aan deze uitspraak zijn gehecht.
De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. Fontijn, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De verweerder is niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De advocaat-generaal J. Spier heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarop mr. A.J. Fontijn heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de klachten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 lid 1 van de Rechtsvordering, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder zijn begroot op nihil. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.