ECLI:NL:HR:2014:1631

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
13/03869
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning arbeidsongeschiktheidspensioen en de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een voormalig werknemer, aangeduid als [eiser], tegen de Stichting Pensioenfonds ING. De zaak betreft de toekenning van een arbeidsongeschiktheidspensioen op basis van het pensioenreglement. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de kantonrechter en het gerechtshof, waarbij het hof op 2 april 2013 een arrest heeft gewezen dat aan deze procedure ten grondslag ligt. De Hoge Raad oordeelt dat de voormalig werknemer niet voldoet aan de vereisten voor de toekenning van het pensioen, en dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van het Reglement op de Rechtsvordering (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak is openbaar gedaan door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

11 juli 2014
Eerste Kamer
nr. 13/03869
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
t e g e n
STICHTING PENSIOENFONDS ING,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Stichting.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 982353/10-22235 van de kantonrechter te ’s-Gravenhage van 6 april 2011;
b. de arresten in de zaak 200.093.696/01 van het gerechtshof Den Haag van 25 oktober 2011 en 2 april 2013.
Het arrest van het hof van 2 april 2013 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 2 april 2013 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Stichting heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de Stichting toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Stichting begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
11 juli 2014.