Uitspraak
1.De procedure
2.Beoordeling van het wrakingsverzoek
3.Beslissing
24 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft verzoeker, een partij in een belastingzaak, een verzoek ingediend tot wraking van de leden van de wrakingskamer van de Hoge Raad. Dit verzoek volgde op een eerder verzoek tot herziening van een arrest van de Hoge Raad, dat op 21 september 2012 was gewezen. Verzoeker had eerder al een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren die de herziening zouden behandelen, maar dit verzoek werd niet gehonoreerd. In zijn tweede wrakingsverzoek, ingediend op 3 oktober 2013, voerde verzoeker aan dat de leden van de wrakingskamer niet onpartijdig konden oordelen over zijn zaak, omdat zij betrokken waren bij de eerdere beslissingen die hij aanvecht.
De Hoge Raad heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, met name artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De Hoge Raad concludeerde dat verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de onpartijdigheid van de leden van de wrakingskamer in twijfel trokken. Bovendien oordeelde de Hoge Raad dat verzoeker misbruik maakte van zijn recht om wrakingsverzoeken in te dienen, en dat een volgend verzoek niet in behandeling zou worden genomen.
De beslissing werd op 24 januari 2014 openbaar uitgesproken, waarbij de Hoge Raad verzoeker niet-ontvankelijk verklaarde in zijn verzoek tot wraking. Dit betekent dat verzoeker niet verder kon gaan met zijn verzoek en dat er geen zitting zou plaatsvinden over deze kwestie.