ECLI:NL:HR:2014:162

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
24 januari 2014
Zaaknummer
13/03806
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van leden van de wrakingskamer in belastingzaak

In deze zaak heeft verzoeker, een partij in een belastingzaak, een verzoek ingediend tot wraking van de leden van de wrakingskamer van de Hoge Raad. Dit verzoek volgde op een eerder verzoek tot herziening van een arrest van de Hoge Raad, dat op 21 september 2012 was gewezen. Verzoeker had eerder al een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren die de herziening zouden behandelen, maar dit verzoek werd niet gehonoreerd. In zijn tweede wrakingsverzoek, ingediend op 3 oktober 2013, voerde verzoeker aan dat de leden van de wrakingskamer niet onpartijdig konden oordelen over zijn zaak, omdat zij betrokken waren bij de eerdere beslissingen die hij aanvecht.

De Hoge Raad heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, met name artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De Hoge Raad concludeerde dat verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de onpartijdigheid van de leden van de wrakingskamer in twijfel trokken. Bovendien oordeelde de Hoge Raad dat verzoeker misbruik maakte van zijn recht om wrakingsverzoeken in te dienen, en dat een volgend verzoek niet in behandeling zou worden genomen.

De beslissing werd op 24 januari 2014 openbaar uitgesproken, waarbij de Hoge Raad verzoeker niet-ontvankelijk verklaarde in zijn verzoek tot wraking. Dit betekent dat verzoeker niet verder kon gaan met zijn verzoek en dat er geen zitting zou plaatsvinden over deze kwestie.

Uitspraak

van de Vierde kamer van de Hoge Raad der Nederlanden naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen raadsheren in de Hoge Raad, ingediend door [X] te [Z], verder te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1
Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot herziening van het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2012, nummer 12/03267; het herzieningsverzoek is ingeschreven onder nummer 13/01892. Bij brief van 1 augustus 2013 is aan verzoeker meegedeeld dat op 9 augustus 2013 ter terechtzitting de beslissing op dat herzieningsverzoek in het openbaar zal worden uitgesproken. Tevens is daarin meegedeeld dat het arrest zal worden gewezen door de leden P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en R.J. Koopman.
1.2
Bij op 5 augustus 2013 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden van de Hoge Raad.
1.3
Nadat aan verzoeker bij brief van 26 september 2013 is meegedeeld dat op 4 oktober 2013 de beslissing op dat wrakingsverzoek in het openbaar zal worden uitgesproken, heeft verzoeker bij het op 3 oktober 2013 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift de wraking verzocht van G.J.M. Corstens, C.A. Streefkerk en V. van den Brink, leden van de wrakingskamer.
1.4
Bij brief van 28 november 2013 is aan verzoeker meegedeeld dat in verband met het hiervoor onder 1.3 vermelde verzoekschrift een nieuwe wrakingskamer is samengesteld bestaande uit de leden W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin Lohman en G. de Groot.

2.Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken. Uit voornoemd artikel 8:15 blijkt dat een wrakingsverzoek slechts de rechters kan betreffen die de zaak van de betrokken partij behandelen.
2.2
Verzoeker heeft in zijn onder 1.3 vermelde verzoekschrift, in het bijzonder onder 17, als grond voor wraking van de leden van de wrakingskamer dezelfde bezwaren aangevoerd als in het wrakingsverzoek van 5 augustus 2013, die er in de kern op neer komen dat sprake is van schending van fundamentele rechten van verzoeker, met name in verband met de aankondiging dat deze raadsheren een beslissing zullen geven zonder voorafgaande procedurele tussenstappen, waaronder het verstrekken van procedurele informatie over en het inhoudelijk behandelen van het wrakingsverzoek. Het verzoek bevat echter geen concrete feiten of omstandigheden ten aanzien van de leden van de hiervoor onder 1.3 vermelde wrakingskamer waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.3
De Hoge Raad is van oordeel dat verzoeker met het onderhavige verzoekschrift de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt. Hij zal daarom op de voet van artikel 8:18, lid 4, Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker ten aanzien van de onder 1.3 genoemde leden van de wrakingskamer niet meer in behandeling wordt genomen.
Verzoeker zal in zijn wrakingsverzoek derhalve niet worden ontvangen. Dit brengt voorts mee dat geen behandeling ter zitting plaatsvindt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer, en
bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van die leden niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en G. de Groot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
24 januari 2014.