ECLI:NL:HR:2014:1619

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
13/05231
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Werktuigenvrijstelling en waardering van kogelvangers in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de waardering van onroerende zaken onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, een schutterijvereniging, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 20 september 2013 had geoordeeld dat de kogelvangers die aan de schietbomen waren bevestigd, niet als werktuigen konden worden aangemerkt en derhalve niet buiten aanmerking konden worden gelaten bij de waardering van de onroerende zaak. De Hoge Raad oordeelde dat de kogelvangers, die een functie vervullen bij het opvangen van kogels, wel degelijk als werktuigen moeten worden beschouwd. Dit betekent dat zij in aanmerking komen voor de werktuigenvrijstelling, wat van invloed is op de waardering van de onroerende zaak. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond veroordeeld tot het vergoeden van griffierechten en proceskosten aan de belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van de functie van objecten in de context van de werktuigenvrijstelling en de waardering van onroerende zaken.

Uitspraak

11 juli 2014
nr. 13/05231
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
Vereniging [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 20 september 2013, nr. 12/00837, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Roermond (nr. AWB 12/128) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2011. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende, een schutterijvereniging, is gebruiker van een onroerende zaak die bestaat uit een oefenterrein met daarop een clubhuis en acht schietbomen. De schietbomen zijn masten waarop ‘telramen’ met schietbolletjes zijn geplaatst. Zij zijn verankerd in de grond door middel van een betonnen fundering en worden mede overeind gehouden door tuien.
2.1.2.
De schietbomen zijn voorzien van zogenoemde kogelvangers. De kogelvangers zijn constructies die bestaan uit een van een kap voorziene bak die is geplaatst op rails, zodat deze na het schieten omlaag kan worden getransporteerd teneinde de opgevangen kogels uit de bak te verwijderen. De constructies zijn aan de schietbomen bevestigd.
2.1.3.
De heffingsambtenaar heeft het geheel van de acht schietbomen met de kogelvangers gewaardeerd op € 170.118.
2.2.
Voor het Hof was in geschil of de kogelvangers bij de waardebepaling buiten aanmerking moeten worden gelaten op grond van artikel 18, lid 4, Wet waardering onroerende zaken in verbinding met artikel 1, letter e, Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de werktuigenvrijstelling).
2.3.
Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. Het heeft hiertoe overwogen dat de gehele installatie van schietboom en kogelvanger tezamen geen werktuig is in de zin van de werktuigenvrijstelling, omdat de gehele installatie geen hulpmiddel vormt bij het bewerken en vervaardigen van iets. Het geheel is er niet op gericht kogels te verplaatsen en de kogelvangers vangen de kogels slechts op. Zij hebben daarmee geen zelfstandige functie in het proces van schieten en winnen, aldus het Hof.
Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat een en ander ook geldt voor de kogelvangers, zodat zij ook afzonderlijk niet als werktuigen kunnen worden beschouwd. Daarbij merkt het Hof op dat het proces niet is gericht op het opvangen van kogels en van geluiden.
2.4.1.
De tweede klacht is gericht tegen ’s Hofs oordelen dat de installaties van schietboom met kogelvanger noch de kogelvangers vallen onder de werktuigenvrijstelling.
2.4.2.
Voor zover de klacht is gericht tegen het oordeel van het Hof dat de installaties van schietboom met kogelvanger niet zijn aan te merken als werktuigen, kan de klacht niet tot cassatie leiden. Het oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst.
2.4.3.
Wat de klacht voor het overige betreft heeft het volgende te gelden. De kogelvangers komen voor toepassing van de werktuigenvrijstelling in aanmerking indien zij als werktuigen zijn aan te merken, zij van de onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan de kogelvangers wordt toegebracht en zij voorts niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.
2.4.4.
Het Hof heeft de kogelvangers niet als werktuigen aangemerkt omdat zij geen zelfstandige functie hebben binnen het proces van schieten en winnen en daarmee geen hulpmiddel vormen bij het bewerken en vervaardigen van iets. Hiertegen is de tweede klacht terecht gericht. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding laten immers geen andere conclusie toe dan dat het gaat om een aan de schietboom bevestigde constructie van rails waarlangs een bak met kap omhoog en omlaag kan worden bewogen, met welke bak de op de schietbolletjes afgevuurde kogels worden opgevangen en afgevoerd. De kogelvangers zijn daarmee instrumenten die een functie vervullen bij het opvangen, verzamelen en verplaatsen van de op de schietboom afgevuurde kogels in het proces van de beoefening van de schutterij-activiteiten, en dus werktuigen. Als onderdeel van de onroerende installatie als hiervoor in 2.1.1 en 2.1.2 beschreven, zijn de kogelvangers niet op zichzelf als gebouwde eigendommen aan te merken. De heffingsambtenaar heeft voorts erkend dat de kogelvangers van de schietbomen kunnen worden verwijderd zonder dat schade van betekenis wordt toegebracht. Dit een en ander betekent dat de werktuigenvrijstelling toepassing vindt op de kogelvangers.
2.4.5.
Gelet op het overwogene onder 2.4.4 slaagt klacht 2 derhalve in zoverre.
2.5.
De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.6. ’
s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen om vast te stellen wat de – buiten aanmerking te laten – waarde van de kogelvangers is.

3.Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 478, gelast dat de heffingsambtenaar van de gemeente Roermond aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 466 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 302, derhalve in totaal € 1246,
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 974 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Roermond in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 730,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 974 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2014