ECLI:NL:HR:2014:1617

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
8 juli 2014
Zaaknummer
13/04533
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in hoger beroep en de toepassing van de artikelen 41 en 51 Sv

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte die niet-ontvankelijk was verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte had beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 14 januari 2009 een eerder vonnis had gewezen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de voorschriften van de artikelen 41 en 51 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) waren nageleefd. De verdachte had geen schriftuur met grieven ingediend en was niet verschenen ter zitting, waardoor het Hof geen redenen aanwezig oordeelde voor een inhoudelijke behandeling van de zaak.

De advocaat-generaal had in zijn conclusie aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kon worden op basis van artikel 80a van de Reglement op de Rechtsvordering (RO). De Hoge Raad bevestigde dit standpunt en oordeelde dat de opvatting van de verdachte, dat het Hof niet had mogen toepassen artikel 416, tweede lid, Sv, geen steun vond in het recht. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat er geen nadere motivering nodig was.

Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de beslissing van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest benadrukt het belang van het indienen van grieven en de naleving van procesregels in hoger beroep.

Uitspraak

8 juli 2014
Strafkamer
nr. 13/04533
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 januari 2009, nummer 22/000497-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt in de kern genomen dat het Hof - dat de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep - niet heeft onderzocht of in eerste aanleg de voorschriften van de art. 41 en 51 Sv zijn nageleefd.
2.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft het Hof verstek verleend tegen de aldaar niet-verschenen verdachte. Het Hof heeft vervolgens, gehoord de Advocaat-Generaal, het onderzoek ter terechtzitting gesloten en meteen uitspraak gedaan. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat de verdachte niet een schriftuur met grieven tegen het vonnis heeft ingediend noch ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, en dat het Hof ambtshalve geen redenen aanwezig oordeelde voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep.
2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank Dordrecht van 21 januari 2008 is tegen de aldaar niet-verschenen verdachte verstek verleend en heeft de Politierechter na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting meteen mondeling uitspraak gedaan.
2.2.3.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
- een "last tot toevoeging" van 8 december 2006 inhoudende dat aan de verdachte wordt toegevoegd als raadsman mr. K.H. May;
- een brief van mr. G.M. van der Ent van 15 december 2006 gericht aan de Rechtbank Dordrecht, inhoudende dat hij de zaak tegen de verdachte als raadsman overneemt van mr. May;
- een brief van mr. P.J. Silvis van 19 januari 2007 gericht aan de Rechtbank Dordrecht, inhoudende dat hij de zaak tegen de verdachte als raadsman overneemt van mr. Van der Ent;
- een brief van de Officier van Justitie in het Arrondissementsparket Dordrecht van 17 oktober 2007 in de zaak van de verdachte, gericht aan mr. Silvis, inhoudende:
"Hierbij doe ik u toekomen een afschrift van de dagvaarding/oproeping (...)
De zaak zal worden behandeld op maandag 21 januari 2008, te 09.45 uur ter terechtzitting van de politierechter Dordrecht, Steegoversloot 36."
2.3.
In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het Hof besloten dat in eerste aanleg aan de voorschriften van de art. 41 en 51 Sv is voldaan. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen nadere motivering.
2.4.
Het middel faalt.
2.5.
Opmerking verdient dat voor zover het middel berust op de opvatting dat - ook indien uit de stukken van het geding volgt dat in eerste aanleg de voorschriften van de art. 41 en 51 Sv zijn nageleefd - het Hof geen toepassing had mogen geven aan art. 416, tweede lid, Sv omdat niet is gebleken "dat de Politierechter heeft onderzocht in hoeverre aan de in de strafzaak eerder voorlopig gehechte verdachte een raadsman is toegevoegd dan wel dat de Politierechter is nagegaan of de ambtshalve toegevoegde raadsman een afschrift van de dagvaarding is verzonden en waarom deze niet ter zitting is verschenen", deze opvatting geen steun vindt in het recht.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 juli 2014.