Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
1 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 20 december 2013, waarin een verzoek van het Koninkrijk België tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing werd behandeld. De veroordeelde, geboren in 1938, heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek tot aanhouding van de behandeling van de vordering, teneinde informatie in te winnen over de mogelijkheid van voorlopige invrijheidstelling in België. De Rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat het verzoek niet noodzakelijk was, en dat de maatstaf die zij hanteerde correct was. De advocaat van de veroordeelde, mr. P.H.L.M. Souren, had in zijn schriftuur een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken concludeerde tot vernietiging van het bestreden vonnis en terugwijzing naar de Rechtbank.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de Rechtbank de juiste maatstaf heeft gehanteerd bij de afwijzing van het verzoek. De rechtbank had geconcludeerd dat er onvoldoende noodzaak was voor het inwinnen van informatie over de mogelijkheid van voorlopige invrijheidstelling in België. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van de Rechtbank. Dit arrest is gewezen op 1 juli 2014 door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.