Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen voor het overige
4.Beslissing
1 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin een verzoek tot het horen van een getuige werd afgewezen. De advocaat van de verdachte, mr. B.G.M.C. Peters, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal A.J. Machielse concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.
De zaak betreft een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen op 17 februari 2010. De verdediging voerde aan dat het proces-verbaal van bevindingen, dat als bewijs diende, onzorgvuldig was opgemaakt en dat de verdachte de daarin opgenomen verklaring niet had afgelegd. Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte wist dat er een vuurwapen in huis was en dat hij over dat wapen kon beschikken. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de juiste maatstaf had gehanteerd bij de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige, omdat de noodzaak daartoe niet bestond.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte en bevestigt de uitspraak van het Gerechtshof, waarbij het Hof de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige als niet onbegrijpelijk heeft beoordeeld. De Hoge Raad concludeert dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering van de beslissing.