ECLI:NL:HR:2014:1581

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
13/06187
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omvang van het hoger beroep en de gevolgen van intrekking door het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder door de rechtbank vrijgesproken van twee feiten, maar veroordeeld voor opzetheling. De Officier van Justitie had hoger beroep ingesteld, maar trok dit in voor feit 3. Het Hof oordeelde dat deze intrekking geen gevolgen had voor de zaak, omdat het om een kennelijke vergissing zou gaan. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet begrijpelijk heeft gehandeld door geen acht te slaan op de intrekking van het hoger beroep, aangezien de wet het Openbaar Ministerie de bevoegdheid geeft om een hoger beroep in te trekken. Echter, omdat de verdachte vrijgesproken was van feit 3, had hij onvoldoende belang bij zijn klacht over de behandeling van dit feit in het hoger beroep. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarmee de uitspraak van het Hof in stand blijft.

Uitspraak

1 juli 2014
Strafkamer
nr. S 13/06187
SG/ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 27 juni 2013, nummer 21/003432-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof met betrekking tot de omvang van het hoger beroep.
2.2.1.
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in.
(i) Bij inleidende dagvaarding zijn aan de verdachte drie feiten tenlastegelegd. Bij vonnis van 19 februari 2013 heeft de Rechtbank de verdachte vrijgesproken van de hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten en is hij veroordeeld ter zake van de hem onder 3 tenlastegelegde opzetheling.
(ii) De Officier van Justitie heeft op 1 maart 2013 tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Bij akte van 26 maart 2013 is het hoger beroep ten aanzien van feit 3 ingetrokken.
(iii) Het Hof heeft in de bestreden uitspraak onder het hoofd "omvang van het hoger beroep" het volgende overwogen:
"Aan verdachte is bij inleidende dagvaarding ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - het betrokken zijn bij twee overvallen in verschillende varianten (feit 1 en feit 2) en het plegen van opzetheling (feit 3).
Verdachte is door de rechtbank vrijgesproken terzake de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten terwijl hij werd veroordeeld terzake het feit onder 3.
Het openbaar ministerie heeft tegen het vonnis van de rechtbank bij akte d.d. 1 maart 2013 hoger beroep ingesteld tegen het gehele vonnis. Bij akte d.d. 26 maart 2013 is het hoger beroep ten aanzien van het feit onder 3 ingetrokken. Aangezien de verdachte tegen het vonnis van de rechtbank geen beroep heeft ingesteld zou door die intrekking de veroordeling ter zake van - kort gezegd - de heling van de buit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde overvallen onherroepelijk zijn geworden, hetgeen zich niet zou verdragen met een veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde, nu diefstal en heling van dezelfde goederen begripsmatig niet met elkaar in overeenstemming te brengen zijn. De inzet van het onderhavige strafgeding naar aanleiding van het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep is voor alle procesdeelnemers van meet af aan duidelijk geweest: zijn de aan verdachte verweten gedragingen te kwalificeren als het medeplegen van - of het medeplichtig zijn aan - een tweetal overvallen of beperkt het aandeel van de verdachte zich tot helingshandelingen. Door de verdediging zijn ook geen bezwaren naar voren gebracht betreffende de materieel-strafrechtelijke en strafprocessuele gevolgen van bovengenoemde partiële intrekking. Het hof beschouwt de intrekking van het appel door het openbaar ministerie, mede gelet op de vordering van de advocaat-generaal zoals hieronder weergegeven, dan ook als een kennelijke vergissing en zal op die intrekking geen acht slaan. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn belangen geschaad en op deze wijze wordt voorkomen dat mogelijk twee met elkaar strijdige bewezenverklaringen tot veroordelingen zouden leiden."
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte vervolgens vrijgesproken van het hem onder 3 tenlastegelegde feit (opzetheling) en veroordeeld ter zake van de onder 1 primair tenlastegelegde "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", alsmede ter zake van de onder 2 primair tenlastegelegde "afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen".
2.3.
Het oordeel van het Hof dat op de partiële intrekking van het hoger beroep van het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 3 geen acht wordt geslagen omdat het daarbij om een kennelijke vergissing gaat, is niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat art. 407, tweede lid, Sv het Openbaar Ministerie de bevoegdheid geeft tot een intrekking van het hoger beroep als de onderhavige, terwijl art. 453, eerste lid, Sv bepaalt dat intrekking van een rechtsmiddel meebrengt dat afstand wordt gedaan van de bevoegdheid om dat rechtsmiddel opnieuw aan te wenden.
2.4.
Het middel klaagt daarover op zichzelf terecht. Nu het Hof de verdachte echter heeft vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde, heeft de verdachte onvoldoende belang bij zijn klacht dat het Hof ten onrechte feit 3 onder het hoger beroep begrepen heeft geacht.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 juli 2014.