Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Slotsom
4.Beslissing
1 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een primair tenlastegelegde misdrijf, maar was wel veroordeeld voor een overtreding van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen. De zaak betrof een incident dat plaatsvond op of omstreeks 21 december 2003, waarbij de verdachte een grote hoeveelheid schadelijke stoffen, in de vorm van pesticide, in de Nederlandse territoriale zee had geloosd. De Hoge Raad oordeelde dat de verjaringstermijn voor de strafvordering in dit geval tien jaar bedroeg, en dat het recht tot strafvordering wegens verjaring was vervallen. Hierdoor verklaarde de Hoge Raad de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor de onder 2 primair tenlastegelegde overtreding. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling van de overige tenlasteleggingen. De uitspraak benadrukt de belangrijke rol van verjaring in het strafrecht en de gevolgen daarvan voor de vervolging van overtredingen.