Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
1 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1979, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak waarin hij was veroordeeld voor vernieling. De zaak betrof een incident op 25 augustus 2010, waarbij de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk schade had toegebracht aan goederen die toebehoorden aan zijn toenmalige echtgenote, met wie hij nog steeds getrouwd was. De verdediging voerde aan dat er geen strafbaar feit was gepleegd, omdat er geen klacht van de benadeelde was ingediend en de verdachte en de benadeelde gezamenlijk eigenaar waren van de vernielde goederen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) in de strafvervolging. Volgens de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht is de vervolging van een dader die de niet van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is van het slachtoffer uitgesloten. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het OM ontvankelijk was in de strafvervolging, gezien het wettelijk kader en de feiten van de zaak. Het middel van de verdachte slaagde, en de Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 3 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt de belangrijke juridische overwegingen rondom de ontvankelijkheid van het OM in gevallen waarin de dader en het slachtoffer in een huwelijk zijn verbonden, en de noodzaak voor een zorgvuldige motivering door de lagere rechters.