ECLI:NL:HR:2014:1574

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
13/00240
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafvervolging bij echtgenoten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1979, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak waarin hij was veroordeeld voor vernieling. De zaak betrof een incident op 25 augustus 2010, waarbij de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk schade had toegebracht aan goederen die toebehoorden aan zijn toenmalige echtgenote, met wie hij nog steeds getrouwd was. De verdediging voerde aan dat er geen strafbaar feit was gepleegd, omdat er geen klacht van de benadeelde was ingediend en de verdachte en de benadeelde gezamenlijk eigenaar waren van de vernielde goederen.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) in de strafvervolging. Volgens de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht is de vervolging van een dader die de niet van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is van het slachtoffer uitgesloten. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het OM ontvankelijk was in de strafvervolging, gezien het wettelijk kader en de feiten van de zaak. Het middel van de verdachte slaagde, en de Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 3 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt de belangrijke juridische overwegingen rondom de ontvankelijkheid van het OM in gevallen waarin de dader en het slachtoffer in een huwelijk zijn verbonden, en de noodzaak voor een zorgvuldige motivering door de lagere rechters.

Uitspraak

1 juli 2014
Strafkamer
nr. 13/00240
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 21 december 2012, nummer 24/002915-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. van Weerden, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft feit 3 en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt over het kennelijke oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging ter zake van het onder 3 tenlastegelegde feit.
3.2.1.
Aan de verdachte is onder 3 tenlastegelegd dat:
"hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 25 augustus 2010 in de gemeente Almere (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur en/of diverse ramen (horende bij een woning gelegen aan [a-straat 1]) en/of een televisie en/of een computer en/of een tafel, in elk geval enig goud, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene], geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, (telkens) heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, meermalen, in ieder geval éénmaal (met kracht) op/tegen die (voor)deur en/of die diverse ramen (horende bij de woning aan [a-straat 1]) en/of die televisie en/of die computer en/of die tafel heeft getrapt/geschopt en/of (met een (kap)mes, in ieder geval met een soortgelijk voorwerp,) heeft geslagen/gestompt, waardoor die (voor)deur en/of die diverse ramen (horende bij de woning gelegen aan [a-straat 1]) en/of die televisie en/of die computer en/of die tafel is/zijn vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar is/zijn gemaakt."
3.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Wat de vernieling betreft, er bevindt zich geen klacht in het dossier, terwijl cliënt en [betrokkene] destijds nog met elkaar waren gehuwd. Het is wel zo dat uw hof uitdrukkelijk aan [betrokkene] heeft gevraagd of zij vervolging wilde, maar dan nog geldt dat ze gezamenlijk eigenaar waren van de vernielde goederen. Mijns inziens is er dan geen strafbaar feit gepleegd."
3.2.3.
Het Hof heeft het tenlastegelegde bewezenverklaard. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op:
a. de op 25 augustus 2010 tegenover de politie afgelegde verklaring van de aangeefster [betrokkene], onder meer inhoudende:
"Ik heb een relatie gehad met [verdachte]. Ik ben met hem getrouwd sinds 2003;"
b. de op 26 augustus 2010 tegenover de politie afgelegde verklaring van de verdachte, onder meer inhoudende:
"Ik ben nog getrouwd met [betrokkene]."
3.2.4.
Voorts heeft het Hof ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"De (...) ten laste gelegde feiten zien alle op een confrontatie in de late avonduren van 25 augustus 2010 tussen verdachte en zijn toenmalige echtgenote, [betrokkene], in haar woning aan het [a-straat 1] te Almere. (...)
Ter terechtzitting van 14 december 2012 heeft het hof getuige [betrokkene] gehoord. Volgens haar verklaring zou zij verdachte – haar echtgenoot, met wie de samenwoning was beëindigd althans ten minste onderbroken – (...) hebben zien aankomen."
3.3.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 316 Sr:
"1. Indien de dader van of medeplichtige aan een der in deze titel omschreven misdrijven de niet van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd, is de strafvervolging tegen die dader of die medeplichtige uitgesloten.
2. Indien hij zijn van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is of zijn bloed- of aanverwant, hetzij in de rechte linie, hetzij in de tweede graad van de zijlinie, heeft de vervolging, voor zover hem betreft, alleen plaats op een tegen hem gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd.
(...)"
- art. 350, eerste lid, (oud) Sr:
"Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie."
- art. 353 Sr:
"De bepaling van artikel 316 is op de in deze titel omschreven misdrijven van toepassing."
3.4.
Gelet op het hiervoor weergegeven wettelijk kader enerzijds en de feitelijke vaststellingen van het Hof anderzijds, is 's Hofs kennelijke oordeel dat het Openbaar Ministerie kan worden ontvangen in de strafvervolging van hetgeen onder 3 aan de verdachte is tenlastegelegd, niet zonder meer begrijpelijk.
3.5.
Het middel slaagt.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 juli 2014.