ECLI:NL:HR:2014:1567

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
30 juni 2014
Zaaknummer
13/00717
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek in cassatie met betrekking tot het horen van getuigen in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had in hoger beroep verzocht om het horen van vijf getuigen, maar het Hof heeft dit verzoek afgewezen. De verdediging stelde dat zij pas kort voor de zitting kennis had gekregen van de processen-verbaal van de getuigenverklaringen, die eerder waren afgelegd in een strafzaak tegen een medeverdachte. De raadsman voerde aan dat de getuigen cruciale informatie konden verschaffen over de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten. Het Hof oordeelde echter dat de verdediging niet voldoende specifiek had aangegeven op welke punten zij de getuigen wilde bevragen en dat de getuigen al eerder waren gehoord. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen niet onbegrijpelijk was en toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad benadrukte dat in cassatie niet kan worden geklaagd over de juistheid van de beslissing van het Hof, maar alleen over de begrijpelijkheid van de beslissing en de maatstaf die het Hof heeft toegepast. De Hoge Raad verwierp het beroep en concludeerde dat de middelen van de verdediging niet tot cassatie konden leiden.

Uitspraak

1 juli 2014
Strafkamer
nr. 13/00717
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 augustus 2012, nummer 22/003583-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van een verzoek van de verdediging tot het horen van getuigen.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De raadsman van de verdachte verzoekt het hof de behandeling van de zaak aan te houden. Hij licht dit verzoek als volgt toe:
Pas gisterenavond ontving ik per fax van het ressortsparket een aantal processen-verbaal van getuigenverhoren van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Gravenhage van 14 september 2011. Deze getuigenverhoren zijn afgelegd in de (nog steeds in eerste aanleg aanhangige) zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]). Het gaat om de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5]. In verband met de late toezending heb ik deze processen-verbaal niet goed kunnen bestuderen. Ik neem aan dat het openbaar ministerie wenst dat deze stukken in het dossier van de onderhavige zaak worden gevoegd. In dat geval wenst de verdediging nog een aantal getuigen te horen.
De advocaat-generaal excuseert zich voor de late toezending van voornoemde stukken. De advocaat-generaal deelt voorts als reactie op het aanhoudingsverzoek van de raadsman mede:
Ik verzet mij tegen aanhouding van de zaak. In de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] heeft de verdediging op de terechtzitting in eerste aanleg van 24 juni 2011 verzocht genoemde getuigen te horen. Ondanks het feit dat de zaak tegen de verdachte op die zitting gelijktijdig werd behandeld, heeft de (raadsman van) de verdachte zich niet aangesloten bij die onderzoekswensen. De getuigen zijn uitgebreid gehoord, zodat de verdachte door het niet opnieuw horen van deze getuigen mijns inziens redelijkerwijs niet in haar verdediging is geschaad.
De raadsman deelt desgevraagd door de voorzitter mede:
De mogelijkheid bestaat dat de diefstal heeft plaatsgevonden ten tijde van de alarmmelding op 27 december 2010, een dag waarop mijn cliënt niet in (de buurt van) de woning van aangever is geweest. In de desbetreffende verhoren hebben verschillende getuigen, waaronder [getuige 2], onder meer verklaard over de datum waarop [medeverdachte] in het sportcafé te Nijmegen was. Deze datum is voor mijn cliënt van groot belang, nu uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] in dat café zou zijn gezien met (mogelijk) gestolen goederen uit de woning van aangever. De verdediging heeft derhalve het recht om de getuigen hierover nader te bevragen.
Omdat [getuige 4] een verklaring heeft afgelegd die strijdig is met de inhoud van weerrapporten van het KNMI, wenst de verdediging deze getuige te confronteren met die rapporten. [getuige 4] heeft verklaard dat er sneeuw lag toen hij met zijn auto in de nacht van 26 op 27 december 2010 in verband met een alarmmelding bij de woning van aangever arriveerde. Hij heeft toen geen sporen in de sneeuw waargenomen. Het is mogelijk dat [getuige 4] eventuele sporen heeft uitgewist met zijn eigen auto. De verdediging wenst hem hierover te bevragen.
In verband met de late toezending van de processen-verbaal kan ik momenteel niet nauwkeuriger aangeven welke vragen de verdediging aan de getuigen wenst te stellen. Het is mogelijk dat er nog andere vragen zullen rijzen.
De advocaat-generaal stelt voor om de betreffende processen-verbaal niet in het dossier van onderhavige zaak te voegen.
De raadsman deelt hierop mede dat hij primair persisteert bij zijn gedane aanhoudingsverzoek. De nieuwe informatie noopt zijns inziens tot het stellen van nadere vragen. Subsidiair verzoekt de raadsman de processen-verbaal niet in het dossier van onderhavige zaak te voegen.
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad.
Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:
De processen-verbaal van getuigenverhoren van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Gravenhage, van 14 september 2011, afgelegd in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte], zullen in het dossier van de onderhavige zaak worden gevoegd.
Het hof wijst het verzoek tot aanhouding van de zaak en het horen van getuigen af. De getuigen zijn niet tijdig bij schriftuur opgegeven, zodat het verzoek dient te worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium. Ten aanzien van de getuige [getuige 4] geldt bovendien dat deze reeds in eerste aanleg, in een op tegenspraak gevoerde procedure, op 24 juni 2011 is gehoord door de zittingsrechter. Het hof neemt in aanmerking dat de raadsman van de verdachte bovengenoemde processen-verbaal naar aanleiding waarvan hij het verzoek tot het horen van de getuigen heeft gedaan, die overigens van beperkte omvang zijn, eerst gisteren heeft ontvangen, zodat bij de beoordeling van de noodzaak tot het horen van de getuigen tevens het belang van de verdediging dient te worden betrokken. De door de verdediging verzochte getuigen zijn reeds eerder uitgebreid gehoord in de onderhavige zaak. Zij hebben hun verklaring grotendeels bevestigd tegenover de rechter-commissaris, in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte]. Gelet op het feit dat de raadsman niet voldoende specifiek heeft aangegeven ten aanzien van welke punten (die niet reeds eerder in onderhavige procedure aan de orde hadden kunnen worden gesteld) hij de getuigen nader wenst te bevragen, acht het hof het horen van de getuigen - ook in aanmerking genomen het belang van de verdediging - niet noodzakelijk."
2.3.
Het arrest HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, houdt omtrent de beoordeling van cassatieklachten over beslissingen inzake verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen onder meer het volgende in.
"2.73. In de cassatieprocedure gaat het niet meer om het al dan niet oproepen of horen van getuigen maar uitsluitend om de toetsing van de beslissingen van de feitenrechter dienaangaande. In cassatie kan door de verdediging daarom alleen worden geklaagd over (a) de beslissing van het hof tot het niet horen van een ter terechtzitting verschenen getuige en (b) de afwijzing door het hof van een ter terechtzitting in hoger beroep gedaan verzoek tot het oproepen van een aldaar niet verschenen getuige. Voorts kan worden geklaagd over het verzuim van het hof op zo een verzoek te beslissen. Over beslissingen of verzuimen van het openbaar ministerie dan wel de rechter in eerste aanleg kan door de verdediging in cassatie dus niet worden geklaagd.
2.74.
Wat betreft de onder (a) en (b) genoemde beslissingen kan in cassatie niet over de juistheid ervan worden geklaagd. De Hoge Raad kan immers niet beoordelen of het hof een getuige terecht niet heeft opgeroepen of gehoord. Wel kan in cassatie worden geklaagd over de maatstaf die het hof heeft toegepast en over de begrijpelijkheid van de beslissing.
2.75.
In dit verband moet worden gewezen op het in 2012 in werking getreden art. 80a RO en de betekenis van deze bepaling voor de reikwijdte van het onderzoek in cassatie ten aanzien van de hiervoor bedoelde beslissingen. In art. 80a RO is bepaald dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk kan worden verklaard op de grond dat de betrokkene klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarom mag in gevallen waarin dat belang niet evident is, van de verdediging in redelijkheid worden verlangd dat zij in de cassatieschriftuur een toelichting geeft met betrekking tot het belang bij haar klacht. Zo mag in het geval dat de zaak op meerdere terechtzittingen is behandeld, van de verdediging worden gevergd dat zij toelicht waarom op een later gehouden terechtzitting niet is geklaagd over een op een eerdere zitting begaan verzuim met betrekking tot een verzoek tot oproeping van getuigen. Voorts levert de enkele omstandigheid dat het hof bij de afwijzing van een verzoek niet de juiste maatstaf heeft genoemd, niet zonder meer voldoende – rechtens te respecteren – belang op bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de zaak.
2.76.
Bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het oproepen van getuigen gaat het in cassatie uiteindelijk om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van - als waren het communicerende vaten - enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing kan ook het procesverloop van belang zijn, zoals (i) het stadium waarin het verzoek is gedaan, in die zin dat het verzoek eerder had kunnen en redelijkerwijs ook had moeten worden gedaan, en (ii) de omstandigheid dat de bij de appelschriftuur opgegeven getuigen – al dan niet op vordering van de advocaat-generaal – (alsnog) op de voet van art. 411a of art. 420 Sv zijn gehoord door een rechter-commissaris of een raadsheer-commissaris, waardoor in de regel het belang zal zijn ontvallen aan de oproeping van die getuigen ter terechtzitting.
2.77.
Met inachtneming van de uit art. 80a RO voortvloeiende terughoudendheid bij de toetsing in cassatie in gevallen waarin het belang bij vernietiging niet evident is, zal die toetsing zich daarom, meer dan vroeger het geval was, concentreren op de vraag of de beslissing van de feitenrechter ten aanzien van het al dan niet oproepen onderscheidenlijk horen van getuigen begrijpelijk is. Daarbij verdient opmerking dat die begrijpelijkheid in verband met de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst."
2.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de afwijzing door het Hof van het verzoek tot het horen van de door de raadsman genoemde vijf personen als getuige niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat het Hof rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de verdediging eerst daags voor de terechtzitting in hoger beroep de beschikking heeft gekregen over de processen-verbaal van de getuigenverklaringen die bedoelde personen ten overstaan van de Rechter-Commissaris hebben afgelegd in de strafzaak tegen een medeverdachte, en voorts dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdediging niet voldoende specifiek heeft aangegeven ten aanzien van welke punten – die niet eerder aan de orde hadden kunnen worden gesteld – zij hen als getuige nader wenste te bevragen. Ook neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de verdediging haar verzoek ten aanzien van drie van de vijf bedoelde personen niet nader heeft gemotiveerd en dat de verdediging haar verzoek ten aanzien van [getuige 2] en [getuige 4] slechts heeft onderbouwd door te verwijzen naar omstandigheden waarover deze getuigen zich al hadden uitgelaten in eerdere, reeds langer tot het dossier behorende schriftelijke verklaringen.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 juli 2014.