ECLI:NL:HR:2014:1565

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
30 juni 2014
Zaaknummer
12/05627
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake het verschoningsrecht van een advocaat in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft een klaagschrift van een advocaat, die werd verdacht van valsheid in geschrift en oplichting in civiele procedures. De Rechtbank had geoordeeld dat de verdenking niet samenhangt met de kern van de werkzaamheden van de advocaat en dat het verschoningsrecht van de klager niet doorbroken mocht worden. De Hoge Raad oordeelde echter dat de Rechtbank haar oordeel niet voldoende had gemotiveerd. De Hoge Raad stelde vast dat de verdenking van de klager, die onder andere het valselijk opmaken van dagvaardingen en het gebruik maken van een valse bekentenis betrof, wel degelijk samenhangt met de kern van de werkzaamheden van een advocaat. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de Rechtbank en wees de zaak terug voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van het verschoningsrecht van advocaten en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de omstandigheden waaronder dit recht kan worden doorbroken.

Uitspraak

1 juli 2014
Strafkamer
nr. 12/05627 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank 's-Gravenhage van 27 november 2012
,nummer RK 12/2958, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de klager, mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsman van de klager heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank haar oordeel dat zich geen zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het aan de klager, als advocaat, toekomende verschoningsrecht, onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
3.2.
De Rechtbank heeft het namens de klager ingediende klaagschrift, strekkende tot teruggave van de onder hem inbeslaggenomen dossiers, gegrond verklaard en de teruggave van de dossiers gelast.
3.3.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"De rechtbank stelt voorop vast dat klager geen toestemming heeft gegeven tot inbeslagname, terwijl voorts evident is dat de inbeslaggenomen dossiers vallen onder klagers geheimhoudingsplicht.
Voor de beoordeling van het beklag is vervolgens het volgende van belang. Met het oog op de onderliggende stukken in de strafdossiers, kan de rechtbank zich verenigen met het oordeel van de rechter-commissaris dat ten aanzien van de zaken [betrokkene 1]-[betrokkene 2] en [betrokkene 3]-[betrokkene 4] gesproken kan worden van een redelijk vermoeden van schuld dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, te weten oplichting van een rechtbank en valsheid in geschrift. De enkele omstandigheid dat klager als verdachte van enig strafbaar feit kan worden aangemerkt, is als gesteld niet toereikend om zijn plicht tot geheimhouding te mogen doorbreken. Daarvoor is vereist dat, zoals eveneens uit de hiervoor weergegeven jurisprudentie van de Hoge Raad volgt (...) sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die de geheimhoudingsplicht kunnen doorbreken.
(...)
Zeer uitzonderlijke omstandigheden?
(...)
Ten aanzien van het dossier [betrokkene 3]/
[betrokkene 4] betreft de verdenking in het bijzonder de vraag of [betrokkene 3] zich gedurende de behande-ling van een civiele zaak bij de rechtbank te Assen ten onrechte heeft voorgedaan als zijn broer, [betrokkene 5], én of klager als zijn behandelend advocaat op die zitting daarvan op de hoogte was maar zich daarover niet ter zitting heeft uitgelaten ten opzichte van de behandelend rechter. Naar het oordeel van de rechtbank had het openbaar ministerie de mogelijkheid om ander én minder ingrijpend onderzoek te doen teneinde de waarheid op dit specifieke punt aan het licht te brengen, is van die mogelijkheid gebruik gemaakt - zo is onder meer de comparitierechter gehoord - en bestaat zij nog steeds. Ook desgevraagd, en dat geldt voor het gehele beslag, heeft de officier van justitie niet medegedeeld welke informatie hij in de dossiers zoekt, die niet op andere wijze verkregen zou kunnen worden.
Dat is eens temeer van belang nu het feiten betreft die zich in de openbaarheid zouden hebben afgespeeld. Van zeer uitzonderlijke omstandigheden die nopen tot het doorbreken van de geheimhoudingsplicht is aldus - wat er verder ook zij van de juistheid van het standpunt van de waarnemend deken dat (kort gezegd) het handelen van klager niet tuchtrechtelijk laakbaar zou zijn - naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van bedoeld dossier thans nog geen sprake.
Voorts acht de rechtbank in het bijzonder de aard, ernst en omvang van de verdenking zowel ten aanzien van klager in de zaak [betrokkene 3]/[betrokkene 4] als ten aanzien van klager in de zaak [betrokkene 1]/[betrokkene 2], - wat er nadrukkelijk verder straf- en tuchtrechtelijk ook zij van de verdenking - niet voldoende zwaarwegend dat deze, beoordeeld naar de toets van de zeer uitzonderlijke omstandigheden, zonder meer een doorbreking van het verschoningsrecht kunnen rechtvaardigen. De verdenking betreft relatief beperkte feiten in aard, tijd en omvang, terwijl bijvoorbeeld voorts een crimineel samenwerkingsverband van klager met andere verdachten niet door de officier van justitie wordt verondersteld.
De vordering van de officier van justitie en het oordeel van de rechter-commissaris houden in dat de verdenking zodanig samenhangt met de kern van de werkzaamheden van klager en een ontwrichtende werking hebben op het vertrouwen dat in de werkzaamheden van een advocaat moet kunnen worden gesteld in de samenleving in het algemeen en in civiele zaken met verplichte procesvertegenwoordiging in het bijzonder, dat van zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake is. Die redenering, die klaarblijkelijk is ontleend aan een arrest van de Hoge Raad in een zaak waarin de Hoge Raad op deze grond een doorbreking van het verschoningsrecht van een notaris sauveerde, volgt de rechtbank niet.
Een vergelijking met de kerntaak van een notaris kan reeds geen stand houden nu het onafhankelijke ambt van notaris in de kern mede een maatschappelijk zwaarwegende functie behelst die voorschrijft dat een notaris de authenticiteit van bepaalde stukken verifieert en bevestigt, zodat daarop in het maatschappelijk verkeer kan en mag worden vertrouwd. Dit is een wezenlijk andere kerntaak dan die van een advocaat, van wie het ook in civiele zaken niet tot de beroepsuitoefening behoort dat hij van alle stukken die cliënten hem aandragen de authenticiteit verifieert maar van wie vooreerst - als partij - wordt verlangd het persoonlijke en zakelijke belang van zijn cliënt(en) te verdedigen. Het in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde maakt dit niet anders.
De rechtbank komt dan ook op grond van het vorenoverwogene ten aanzien van beide inbeslaggenomen zaaksdossiers tot de slotsom dat in casu niet, althans niet zonder meer, gesproken kan worden van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht van klager mag worden doorbroken."
3.4.
Bij de op de voet van art. 447, tweede lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken, bevindt zich het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming, opgemaakt door de verbalisant [verbalisant], brigadier van politie, senior project-rechercheur, op 29 maart 2012. Dit proces-verbaal houdt het volgende in:
"In een groot aantal mutaties, aangiften en (MOT) meldingen bij diverse politiekorpsen in de periode 2008 t/m 2010 worden [betrokkene 3], zijn vrouw [betrokkene 6], zijn zoon en andere familieleden aangeduid als overlastgevers die kennelijk strafbare feiten plegen. Uit deze gegevens blijkt dat [betrokkene 3], samen met enkele familieleden en anderen, zich kennelijk al jaren bezig houden met het verhuren van woningen waarbij opbrengstmaximalisatie het uitgangspunt is. Ook wordt er in onroerend goed gehandeld. Bij de aankoop, het beheer en het verhuur van woningen, wordt veelal zaken gedaan uit naam van stromannen.
Uit de voornoemde mutaties, aangiften en meldingen en het verdere verrichtte strafrechtelijk onderzoek is deels inzichtelijk geworden met welke panden [betrokkene 3] en [betrokkene 6] bemoeienis hebben, dan wel het vermoeden is ontstaan dat zij economische eigenaar zijn.
(...)
Een aantal panden die verhuurd worden zijn vermoedelijk juridisch eigendom van de familie en personen rondom [betrokkene 3]. Het economisch eigendom ligt vermoedelijk bij [betrokkene 3] en zijn vrouw [betrokkene 6]. Derden worden ingezet om het echte eigendom tot de onroerende zaken af te schermen of om de uiteindelijke bestemming van transactieresultaten te verhullen. Op deze wijze biedt het economisch eigendom een goede afscherming ten opzichte van overheidinstanties omdat de naam van de "eigenaar" geheim kan blijven.
(...)
Het onderzoek heeft zich gericht op het inzicht krijgen op de economische eigendommen, de bijbehorende geldstromen en grondmisdrijven die in zicht kwamen bij het onderzoeken van de vastgoedtransacties. Voorts is gekeken naar de verschillende grondmisdrijven die gerelateerd kunnen worden aan het beheer/bezit en verhuren van de verschillende panden.
(...)
Relatie verdachte [betrokkene 3] en advocaat [klager]:
Het is ambtshalve bekend dat de verdachte [betrokkene 3] en advocaat [klager] reeds jarenlang (vanaf tenminste 1993) bekenden van elkaar zijn en dat sinds die tijd advocaat [klager] vele civiele en strafrechtelijke procedures voor de verdachte heeft gevoerd. In 1993 werd er door de belastingdienst een zaak tegen de verdachte en een groot aantal stromannen aangespannen. In die civiele zaak heeft advocaat [klager] onder andere ook opgetreden voor [betrokkene 5], de broer van verdachte [betrokkene 3].
[betrokkene 5] werd door de belastingdienst beschouwd als een van de stromannen van de verdachte. Dit is gebleken uit de vonnissen en arresten uit die belastingzaak uit 1993.
In de huidige strafzaak is [betrokkene 5] aangemerkt als verdachte van witwassen, nu hij meerdere onroerende zaken op zijn naam heeft die naar de stelling van het openbaar ministerie gefinancierd zijn met crimineel (besmet) geld. In die zaak heeft hij ook reeds verklaringen afgelegd.
Civiele procedures – aangiften valsheid in geschrift/(poging tot) oplichting:
Bij het onderzoek aan de inbeslaggenomen bescheiden alsmede gedurende het uitluisteren van diverse tapgesprekken zijn onder andere de volgende twee civiele casu naar voren gekomen. In deze zaken is civiel geprocedeerd.
De verdenking bestaat dat de verdachte [betrokkene 3] in deze civiele procedures valse of vervalste stukken in het geding heeft gebracht of laten brengen, alsmede dat hij onder meer op basis van die valse stukken, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels in één zaak de rechtbank heeft opgelicht tot het afgeven van een civiel vonnis en in de andere civiele zaak dat heeft geprobeerd.
In beide casu is aangifte gedaan van, kort gezegd, valsheid in geschrift en (poging tot) oplichting. In beide casu heeft advocaat [klager] (deels) als advocaat opgetreden in de civiele procedures. Gelet op het onderstaande is de verdenking gerezen en zijn er ernstige bezwaren aanwezig dat advocaat [klager] zich tezamen en in vereniging met voornoemde verdachte [betrokkene 3] heeft schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van geschrift(en) (o.a. dagvaardingen en conclusies op onjuiste namen), althans gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte stukken of vervalste stukken (koopovereenkomsten op andermans naam en/of koopovereenkomsten die in werkelijkheid nimmer tussen partijen ([betrokkene 5] en [betrokkene 7]) zijn overeengekomen en/of leenovereenkomst met inge-kopieerde handtekening en/of valse handtekening), zoals hieronder per casus uiteengezet.
(...)
1) casus [betrokkene 4]
Aan- en verkoop van een stuk grond te Rolde (Drenthe):
Gedurende het onderzoek Waterstof is gebleken dat verdachte [betrokkene 3] betrokken was bij de aan- en/of verkoop van een stuk grond in de gemeente Rolde te Drenthe. Nader onderzoek hiertoe leverde op dat de eigenaar van het stuk grond, [betrokkene 4], in een civiel geschil is geraakt met (vermeende) [betrokkene 5], de broer van de verdachte, betreffende de verkoop van het stuk grond te Rolde, wegens, kort en zakelijk weergegeven, het niet leveren van het stuk grond door [betrokkene 4] in combinatie met een (vermeende) doorverkoop door [betrokkene 5] aan [betrokkene 7]. Dit heeft uiteindelijk geleid tot eerst een rechtszaak en later een schikking, waarover later meer. Uit onderzoek, bestaande uit het verhoren van verdachten [betrokkene 5], [betrokkene 7] en aangever [betrokkene 4] is vervolgens gebleken dat [betrokkene 4] zeer vermoedelijk door verdachte werd opgelicht door onder meer het plegen van valsheid in geschriften. De verdachte zou zich in deze hebben bediend van de identiteit van zijn broer [betrokkene 5]. [betrokkene 7] is een in het onderzoek Waterstof meergebruikte stroman van de verdachte.
(...)
Gelet op de hiervoor benoemde civiele twist tussen (vermeende) [betrokkene 5] en [betrokkene 4], is er door [klager], advocaat te Den Haag, een dagvaarding uitgegaan namens deze [betrokkene 5] jegens [betrokkene 4] en is er beslag gelegd op het stuk grond.
Uit het civiele vonnis d.d. 3 augustus 2011 bleek onder meer dat op zitting verschenen zouden zijn een persoon die opgaf te zijn [betrokkene 5] met diens advocaat [klager]. Ook [betrokkene 4] was met zijn advocaat als advocaat als gedaagde partij aanwezig bij deze terechtzitting. Tijdens de zitting werd het woord vooral gevoerd door de persoon die opgaf te zijn [betrokkene 5] als ook door [betrokkene 4]. Zoals eerder opgemerkt kent advocaat [klager] [betrokkene 3] al sinds 1993 en heeft hij ook reeds in 1993 een civiele procedure gevoerd voor [betrokkene 5].
Uit de aangifte van [betrokkene 4] bleek dat de persoon die ter zitting opgaf te zijn [betrokkene 5] bij [betrokkene 4] bekend was als [A]. Dit is, zo is in het onderzoek Waterstof gebleken, een veelgebruikt alias van verdachte [betrokkene 3]. Tevens heeft aangever [betrokkene 4] de foto van de verdachte aangewezen als zijnde de persoon die hij kent als deze [A], de persoon die zich ter zitting voordeed als [betrokkene 5]. Ambtshalve is bovendien bekend dat [betrokkene 5] de Nederlandse taal niet voldoende machtig is om zich zo (als in het civiele vonnis verwoord staat) gedurende een gerechtszitting te kunnen uiten. (...)
Uit voorgaande feiten en omstandigheden zoals die ook uit bijgevoegde aangifte, proces-verbaal ter terechtzitting en bijgevoegd vonnis blijken, kan worden afgeleid dat verdachte [betrokkene 3] zich ter terechtzitting heeft voorgedaan als zijn broer. De naam van die broer, [betrokkene 5], was gebruikt in de opgestelde eerste en tweede koopovereenkomst (opgesteld door de verdachte). Nu de verdachte ter terechtzitting aangeeft dat hij de onderhandelingen heeft gevoerd en de overeenkomst is aangegaan, heeft hij valse stukken opgesteld en die zijn vervolgens in het geding gebracht.
Voor het (onder meer) opstellen van valse huurcontracten op naam van de juridische eigenaar van panden, welke huurcontracten de verdachte [betrokkene 3] vervolgens zelf ondertekende, is de verdachte in 2010 (niet onherroepelijk) veroordeeld tot 2 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Advocaat [klager] stond verdachte in die zaak bij als advocaat.
Advocaat [klager] was gedurende de gehele periode ter terechtzitting aanwezig blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting en heeft nimmer aangegeven dat zich niet [betrokkene 5] in de zaal bevond, maar diens broer, de verdachte [betrokkene 3]. Gedurende (in elk geval) de procedure ter terechtzitting moet de advocaat zich er van bewust zijn geworden dat de stukken die ten grondslag liggen aan de dagvaarding en andere conclusies van zijn hand valselijk zijn opgemaakt door de verdachte.
De tweede koopovereenkomst is op papier gesloten tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 7], welke laatstgenoemde in het onderzoek Waterstof bekend is geworden als een stroman van de verdachte [betrokkene 3] en iemand die als een soort klusjesman voor hem werkte. [betrokkene 7] is gehoord als verdachte en geeft – kort gezegd – aan dat de handtekening onder het tweede koopcontract weliswaar door hem is gezet, maar in opdracht van verdachte. Voorts geeft hij aan dat hij nimmer gesteld zou hebben dat hij schade had geleden en dat hij nimmer levering zou hebben geëist. Dit is allemaal opgezet door de verdachte, aldus [betrokkene 7].
De verdachte [betrokkene 3] heeft aldus op basis van valselijk opgestelde stukken en door het aannemen van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels, de rechtbank bewogen tot de afgifte van een vonnis, hetgeen als goed moet worden beschouwd. Advocaat [klager] heeft daarbij een essentiële rol gespeeld als advocaat.
[betrokkene 4] werd in voornoemd vonnis veroordeeld tot de betaling van ongeveer 30.000 euro schadevergoeding aan [betrokkene 5]. Partijen hebben hoger beroep ingesteld. (...)
Hierop werd tot een schikking gekomen, inhoudende dat het beslag eraf zou worden gehaald bij betaling van € 20.000,- op de derdengeldrekening van het advocatenkantoor van [klager], al dan niet met de voorwaarde van intrekking van het door [betrokkene 4] ingestelde hoger beroep tegen het civiele vonnis. Op 19 maart 2012 werd dit bedrag door het notaris kantoor waar de leveringsakte is opgemaakt overgemaakt op de derdengeldrekening van het advocatenkantoor van advocaat [klager]. (...)
Verdenking jegens advocaat [klager] - casus [betrokkene 4]:
Zoals hiervoor geschreven trad advocaat [klager] tijdens de zitting op als advocaat voor [betrokkene 5]. Advocaat [klager] gaf gedurende deze zitting niet aan dat verdachte [betrokkene 3], in plaats van zijn broer [betrokkene 5], aanwezig was in de rechtszaal. Nergens is gebleken dat de verdachte een volmacht had tot dit handelen noch dat advocaat [klager] handelde uit volmacht van [betrokkene 5] om enerzijds de dagvaarding uit te brengen en anderzijds de zitting met de verdachte af te doen. De dagvaarding jegens [betrokkene 4] was door advocaat [klager] zelf opgemaakt, namens [betrokkene 5]. Door zo te handelen heeft advocaat
[klager] in ieder geval niet artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering nageleefd.
Door zo te handelen wordt advocaat [klager] tevens verdacht van het tezamen en in vereniging plegen van valsheid in geschrift (dagvaarding en ingediende conclusies), omdat de persoon die genoemd wordt op de stukken ([betrokkene 5]) zeer waarschijnlijk geen enkele rol heeft gespeeld bij het opstellen van de stukken en de opdracht tot civiele beslaglegging en het voeren van civiele procedures. Dit blijkt onder meer uit de verklaring van [betrokkene 5] die aangaf dat hij niet in de rechtszaal aanwezig was geweest bij de genoemde rechtszaak en bij de overige vragen hem gesteld over dit onderwerp zweeg.
Voorts wordt advocaat [klager] verdacht van het medeplegen van oplichting doordat de verdachte [betrokkene 3] zich ter terechtzitting voordoet als een ander en daarmee voor advocaat [klager] ook duidelijk moet zijn dat de zaak is gebaseerd op valselijk opgemaakte stukken, teneinde een waardevolle beschikking/vonnis van de rechtbank te bemachtigen.
Door zeer vermoedelijk te handelen/procederen zonder enige machtiging en uit naam van [betrokkene 5] teneinde in opdracht van de verdachte [betrokkene 3] een civiel vonnis te verkrijgen en van daaruit schikkingsonderhandelingen te beginnen met de verkopende partij [betrokkene 4] en daarbij te bedingen dat er 20.000 euro op de derdengeldrekening van zijn kantoor werd gestort. Dit, terwijl advocaat [klager] wist dat deze onderhandelingen gestart waren op basis van valse stukken en oplichting als hiervoor weergegeven. Hierdoor wordt advocaat [klager] tot slot verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan het verwerven en voorhanden krijgen van geld dat middellijk afkomstig is van enig misdrijf (witwassen).
Bij dit alles wordt benadrukt, zoals hiervoor reeds weergegeven, dat advocaat [klager] al zeer vaak voor de verdachte [betrokkene 3] als advocaat is opgetreden.
2) Casus [betrokkene 2]
(...)
Op 13 augustus 2009 werd er door [betrokkene 2] (vader) aangifte gedaan van valsheid in geschrift en bedreiging. [betrokkene 2] verklaarde dat hij de woning van zijn kort daarvoor overleden zoon [betrokkene 8], te weten de [a-straat 1] te Rotterdam, wilde verkopen voor een bedrag van 50.000 euro. Hij was vervolgens, via een advertentie in de krant in februari 2009, in contact gekomen met een Surinaams/Hindoestaanse man, welke hij een dag later ontmoette.
De Surinaams/Hindoestaanse man wilde, kort en zakelijk weergegeven, de woning kopen voor 25.000 – 30.000 euro contant; dit in verband met door de man gestelde belastingvoordelen. [betrokkene 2] gaf hierop aan dat hij niet langer verder wilde met deze verkoop. Daarop zei de Surinaams/Hindoestaanse man dat hij dan naar de rechter zou gaan. De man stelde voorts dat hij de woning al voordat [betrokkene 8] was overleden zou hebben gekocht en dat hij het bedrag al aan [betrokkene 8] had betaald.
[betrokkene 2] ging hiermee, kort gezegd, niet akkoord en is naar een andere makelaar gegaan voor de verkoop van het pand. Toen de Surinaams/Hindoestaanse man later informeerde naar de verkoop van het pand en [betrokkene 2] de Surinaams/Hindoestaanse man meedeelde dat hij het verkocht had via een andere makelaar, zei de Surinaams/Hindoestaanse man tegen hem "Nou dat zullen we dan nog wel zien, ik laat beslag op je woning leggen".
De volgende dag werd er in de woning van [betrokkene 8] een brief gevonden, afkomstig van een deurwaarder, inhoudende het beslag op de bewuste woning van de overleden zoon. Dit beslag werd gelegd namens een persoon met de naam [betrokkene 1]. De overleden [betrokkene 8] zou bij deze [betrokkene 1] een lening open hebben staan. Dit zou blijken uit een (zeer vermoedelijk valselijk opgemaakte, zie hierna) schuldbekentenis d.d. 17 juli 2007 ter waarde van 47.000 euro op briefpapier van advocatenkantoor [van klager]. Het kopie van de schuldbekentenis is, zo zegt aangever, pas na zeven maanden, tijdens een kort geding voor het eerst in de procedure gebracht.
Nader onderzoek naar de identiteit van de Surinaams/Hindoestaanse man met wie [betrokkene 2] contact had gehad, leverde op dat deze persoon zeer vermoedelijk verdachte [betrokkene 3] betreft. Die persoon zou derhalve ook hebben gezegd dat hij beslag op de woning zou leggen.
Opmerkelijk is het feit dat één dag na het dreigen met beslaglegging door (zeer vermoedelijk) verdachte [betrokkene 3], er ook daadwerkelijk beslag werd gelegd op het pand [a-straat 1] te Rotterdam. Dit beslag werd echter niet gelegd door of namens de verdachte [betrokkene 3]. Dit beslag werd gelegd in opdracht van advocatenkantoor [van klager] namens [betrokkene 1]. Dit suggereert dat advocatenkantoor [van klager] die dag contact zou hebben gehad met [betrokkene 1] betreffende beslaglegging op een pand waar ook de verdachte een relatie mee heeft. Het is echter aannemelijker dat advocatenkantoor [van klager] beslag liet leggen in opdracht van verdachte op naam van [betrokkene 1]. Dit komt tevens naar voren in de hierna te noemen feiten en omstandigheden betreffende [betrokkene 1].
In de civiele stukken betreffende de dagvaarding ter voldoening van de schuldbekentenis door de erven van [betrokkene 8] kwam nimmer een handtekening van [betrokkene 8] naar voren. Pas tijdens een kort geding in augustus 2009 is er een fax verstuurd vanuit het kantoor van advocaat [klager] inhoudende de tweede pagina van de schuldbekentenis, met daarop een handtekening die de overleden [betrokkene 8] zou hebben gezet. Aangever stelt dat deze handtekening precies gelijk is aan de handtekening die zijn zoon heeft gezet op zijn verlopen paspoort. Dat paspoort was reeds verlopen ten tijde van het tekenen van de (vermeende) schuldbekentenis. Het paspoort is wel gebruikt bij de aankoop van de woning toen de zoon nog in leven was.
(...)
In het vonnis wordt opgemerkt dat:
"4.5 Ter comparitie heeft advocaat [klager] een origineel exemplaar van de schuldbekentenis getoond. Daarbij heeft advocaat [klager], nadat tijdens een korte schorsing van de zitting telefonisch contact is opgenomen met [betrokkene 1] die op dat moment in Irak zou zijn vanwege zaken voor zijn oliebedrijf, verklaard dat de schuldbekentenis destijds in drievoud is opgemaakt. Het getoonde exemplaar is in het bezit van [betrokkene 1] terwijl de twee andere originelen volgens [betrokkene 1] in bezit waren van [betrokkene 9] en [betrokkene 8]. Ten aanzien van de handtekening van het ter comparitie getoonde origineel van de schuldbekentenis heeft de rechtbank ter zitting geconstateerd dat deze op een aantal punten verschilt van de handtekening op de kopie van de schuldbekentenis zoals die is overgelegd als productie 7 bij conclusie van antwoord."
(...)
De vordering van (vermeende) [betrokkene 1] werd afgewezen.
(...)
Verdenking jegens advocaat [klager] – casus [betrokkene 2]:
Gelet op al het vorenstaande bestaat het redelijk vermoeden dat [betrokkene 1] zeer waarschijnlijk geen enkele rol heeft gespeeld bij het opstellen van de schuldbekentenis noch met de opdracht tot civiele beslaglegging en het voeren van civiele procedures. Het is zeer aannemelijk dat advocaat [klager] nimmer telefonisch contact heeft gehad met deze [betrokkene 1] over voormelde kwestie. Dit blijkt met name uit de chronologie met betrekking tot de dreiging met beslag door de verdachte [betrokkene 3] als ook uit het telefoongesprek gevoerd door de dochter van de verdachte.
Gelet op het vorenstaande bestaat de redelijke verdenking dat advocaat [klager] ter terechtzitting niet artikel 21 van het Wetboek van Burgelijke Rechtsvordering heeft nageleefd, onder meer door zich voor te doen als gemachtigde voor [betrokkene 1].
Advocaat [klager] heeft bovendien het (zeer vermoedelijk) (ver)vals(t)e exemplaar van de schuldbekentenis tijdens de zitting gebruikt als ook andere civiele stukken uit naam van [betrokkene 1] opgesteld. Door zo te handelen bestaat de verdenking dat [klager] zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van valsheid in geschrifte.
Hiermee heeft advocaat [klager] zich tevens schuldig gemaakt aan poging tot oplichting aangezien hij door zo te handelen heeft getracht een waardevol civiel vonnis/rechterlijke beschikking te bemachtigen door voormelde feiten en omstandigheden anders dan de waarheid te presenteren.
Overeenkomsten casus 1 en casus 2
De zaak [betrokkene 4] en de zaak [betrokkene 2] hebben qua feiten en omstandigheden alsmede de handelwijze van advocaat [klager] zeer veel overeenkomsten. Daarbij komt dat zich naast deze twee zaken ook nog twee andere zaken hebben voorgedaan met vergelijkbare feiten en omstandigheden."
3.5.
De Rechtbank heeft op grond van de onderliggende stukken in de strafdossiers, waarbij de Rechtbank kennelijk in het bijzonder het oog heeft op het in 3.4 vermelde proces-verbaal, geoordeeld dat "ten aanzien van de zaken [betrokkene 1]-[betrokkene 2] en [betrokkene 3]-[betrokkene 4] gesproken kan worden van een redelijk vermoeden van schuld dat klager zich heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten, te weten oplichting van een rechtbank en valsheid in geschrift". Uit dat proces-verbaal, dat is gehecht aan de door de Officier van Justitie gedane vordering doorzoeking ter inbeslagneming, blijkt dat de feiten en omstandigheden waarop die verdenking is gebaseerd inhouden dat de klager als advocaat dagvaardingen voor civiele procedures valselijk heeft opgemaakt en in een civiele procedure opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse schuldbekentenis. Gelet daarop is het oordeel van de Rechtbank dat de verdenking jegens de klager niet samenhangt met de kern van de werkzaamheden van een advocaat en dat die verdenking niet het vertrouwen aantast dat in de samenleving in een advocaat bij zijn optreden in gerechtelijke procedures moet kunnen worden gesteld, niet begrijpelijk. Nu de Rechtbank mede op grond daarvan tot het oordeel is gekomen dat niet gesproken kan worden van zeer uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat het verschoningsrecht van de klager mag worden doorbroken, is dit oordeel niet toereikend gemotiveerd.
3.6.
Het middel is terecht voorgesteld.

4.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Den Haag, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 juli 2014.