ECLI:NL:HR:2014:1550

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
14/02353
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid van beroep in psychiatrische zaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2014. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een betrokkene, die in deze procedure werd vertegenwoordigd door advocaat mr. G.E.M. Later. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, waarin een voorlopige machtiging op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) was verleend. De Officier van Justitie in het arrondissement Rotterdam was verweerder in deze cassatieprocedure, maar heeft geen verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het cassatieberoep onderzocht. De Procureur-Generaal had het standpunt ingenomen dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op grond van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de betrokkene geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de betrokkene klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. Dit leidde tot de conclusie dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de beschikking van de rechtbank Rotterdam in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures, vooral in zaken die verband houden met de Wet Bopz.

Uitspraak

27 juni 2014
Eerste Kamer
14/02353
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
de OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
zetelende te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de Officier van Justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/443267/FA RK 14-590/1060977 van de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2014.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Officier van Justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep op de voet van art. 80a RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3 en 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
27 juni 2014.