Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
27 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot opheffing van een onderbewindstelling. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.G. Schroeder, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag, die op 11 december 2013 was gegeven. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de kantonrechter te Leiden en het gerechtshof, die relevant zijn voor het verloop van het geding. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.