In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 18 april 2014. De Rechtbank had eerder een verzoek van belanghebbende om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur afgewezen. Belanghebbende heeft hiertegen verzet aangetekend, maar dit verzet werd door de Rechtbank eveneens afgewezen. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.
De Hoge Raad overweegt dat ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Hoge Raad enkel kennis neemt van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de administratieve rechter voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval is er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank openstelt. Hierdoor concludeert de Hoge Raad dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 juni 2014.