Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
27 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende kinderalimentatie en de draagkracht van de man na echtscheiding. De verzoeksters, bestaande uit drie vrouwen, hebben cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juni 2013. De man, die in deze procedure als verweerder optreedt, heeft verzocht om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren of te verwerpen. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De zaak draait om de vraag of het hof bij de vaststelling van de draagkracht van de man rekening had mogen houden met de woonlasten van de man en zijn nieuwe partner, [betrokkene 3]. De Hoge Raad oordeelt dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door te oordelen dat de man en [betrokkene 3] voor twee huizen woonlasten hebben, zonder dat dit door de man was aangevoerd. Dit oordeel is onbegrijpelijk, omdat de man in hoger beroep enkel zijn eigen woonlasten had opgevoerd. De Hoge Raad stelt verder vast dat het hof in het midden had moeten laten of de man al dan niet samenwoont met [betrokkene 3], wat ook in strijd is met de procesorde.
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof en verwijst de zaak terug voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van de grenzen van de rechtsstrijd en de noodzaak voor de rechter om zich te baseren op de feiten die door de partijen zijn aangevoerd. De uitspraak heeft implicaties voor de beoordeling van draagkracht in alimentatiezaken, vooral in situaties van echtscheiding en nieuwe samenlevingen.