ECLI:NL:HR:2014:1495

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 juni 2014
Publicatiedatum
20 juni 2014
Zaaknummer
14/01163
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis en recht op tolk bij zitting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging tot opname van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, op verzoek van de officier van justitie. De rechtbank Noord-Holland had op 5 december 2013 de machtiging verleend, maar betrokkene heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld. De advocaat van betrokkene verzocht tijdens de mondelinge behandeling om bijstand van een tolk, omdat betrokkene de taal onvoldoende beheerst. De rechtbank verleende de machtiging voor zes maanden, maar de advocaat betwistte de noodzaak hiervan en vroeg om een minder belastende maatregel of een nieuw onderzoek door een onafhankelijke psychiater. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met het beginsel van hoor en wederhoor, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om zich uit te laten over belangrijke stukken die aan de beslissing ten grondslag lagen. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat betrokkene recht heeft op kosteloze bijstand van een tolk, zoals vastgelegd in de artikelen 5 en 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.

Uitspraak

20 juni 2014
Eerste Kamer
nr. 14/01163
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
de OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT NOORD-HOLLAND,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/15/208636/FA RK 13-4015 van de rechtbank Noord-Holland van 5 december 2013.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Bij inleidend verzoekschrift van 1 november 2013 heeft de officier van justitie aan de rechtbank een voorlopige machtiging verzocht om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven (art. 2 Wet Bopz). Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, opgemaakt en ondertekend door een niet bij de behandeling betrokken psychiater.
3.2
Op 5 december 2013 heeft de rechtbank betrokkene, haar advocaat en [betrokkene 1] (begeleidster van Vangnet en Advies) gehoord. De advocaat van betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht om bijstand van een tolk.
Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor de duur van zes maanden. In deze beschikking heeft de rechtbank onder meer overwogen:
De begeleider van betrokkene heeft ter zitting nader uiteengezet dat er volgens de woningbouwvereniging veel klachten van door betrokkene veroorzaakte overlast zijn ontvangen. Betrokkene zou schreeuwen in het trappenhuis en met deuren slaan.
De advocaat van betrokkene heeft ter zitting aangevoerd dat er in het dossier onvoldoende aanwijzingen zijn om een machtiging af te kunnen geven. Op dit moment is betrokkene rustig, er is dan ook geen gevaar aanwezig. De advocaat heeft daarom verzocht een minder belastende maatregel, te weten een voorwaardelijke machtiging te verlenen. Subsidiair heeft zij verzocht om een nieuw onderzoek door een onafhankelijk psychiater.
Omdat uit het dossier onvoldoende duidelijk werd of en zo ja welk gevaar betrokkene veroorzaakte, heeft de rechtbank de zaak aangehouden. De rechtbank heeft op 10 december verschillende stukken, waaronder politiemutaties, ontvangen die duidelijk maken dat betrokkene als gevolg van haar geestesstoornis ernstige overlast veroorzaakt.
3.3.1
Onderdeel II klaagt, kort samengevat, dat de beslissing van de rechtbank in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor, omdat betrokkene niet naar behoren in de gelegenheid is gesteld om zich uit te laten over de op 10 december 2013 door de rechtbank ontvangen – en aan haar oordeel ten grondslag gelegde - stukken.
3.3.2
Deze klacht slaagt.
Op grond van art. 19 Rv – dat het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor behelst - dient de rechter zijn oordeel ten nadele van een der partijen niet te baseren op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten. Uit de beschikking van de rechtbank noch uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt dat betrokkene in de gelegenheid is gesteld om kennis te nemen van de aan de rechtbank op haar verzoek toegezonden informatie en om zich hierover uit te laten. De bestreden beschikking geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.4
Onderdeel IV klaagt dat betrokkene tijdens de mondelinge behandeling, ondanks een daartoe strekkend verzoek, ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, bijstand van een tolk is onthouden.
De klachten van het onderdeel zijn terecht voorgedragen.
Uit de art. 5 en 6 EVRM volgt dat eenieder die betrokken wordt in een procedure die ertoe kan leiden dat hij onvrijwillig van zijn vrijheid zal worden beroofd, recht heeft op kosteloze bijstand van een tolk ter zitting, indien hij of zij de taal waarin de zitting wordt gehouden, niet of onvoldoende beheerst.
Art. 5 EVRM heeft mede betrekking op vrijheidsbeneming op grond van de Wet Bopz (vgl. EHRM 19 februari 2009, 3455/05, EHRC 2009/50, rov. 203–204, en EHRM 27 maart 2008, 44009/05), BJ 2008/41). Daarom heeft de desbetreffende betrokkene in de zin van de Wet Bopz recht op kosteloze bijstand van een tolk ter zitting, indien hij of zij de taal waarin de mondelinge behandeling wordt gehouden, niet of onvoldoende beheerst. De genoemde bepalingen brengen voorts mee dat de rechter zijn afwijzing van een dergelijk verzoek om bijstand van een tolk dient te motiveren. Een op dit punt gemotiveerde beslissing bevat de bestreden beschikking niet.
3.5
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 5 december 2013;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar die rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion, G. Snijders, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel op
20 juni 2014.