Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
20 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging tot opname van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, op verzoek van de officier van justitie. De rechtbank Noord-Holland had op 5 december 2013 de machtiging verleend, maar betrokkene heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld. De advocaat van betrokkene verzocht tijdens de mondelinge behandeling om bijstand van een tolk, omdat betrokkene de taal onvoldoende beheerst. De rechtbank verleende de machtiging voor zes maanden, maar de advocaat betwistte de noodzaak hiervan en vroeg om een minder belastende maatregel of een nieuw onderzoek door een onafhankelijke psychiater. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met het beginsel van hoor en wederhoor, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om zich uit te laten over belangrijke stukken die aan de beslissing ten grondslag lagen. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat betrokkene recht heeft op kosteloze bijstand van een tolk, zoals vastgelegd in de artikelen 5 en 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.