Uitspraak
gevestigd te Maaseik, België,
2. [verweerster 2],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
20 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft JOMO VASTGOED N.V. cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het hof had eerder op 21 mei 2013 een arrest gewezen in de zaak die voortvloeide uit een geschil over de totstandkoming van een overeenkomst en het (gedeeltelijk) ontbreken van wilsovereenstemming. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank Roermond van 21 juli 2010 en 15 juni 2011, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld en de cassatiedagvaarding is aan het arrest gehecht.
De verweerders in cassatie, vertegenwoordigd door hun advocaat, hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Advocaat-Generaal J. Spier heeft in zijn conclusie ook geadviseerd om het beroep te verwerpen, met toepassing van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft de middelen die in de cassatie zijn aangevoerd, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De klachten in de middelen nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en JOMO VASTGOED N.V. veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 1.933,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 20 juni 2014 en openbaar uitgesproken door vice-president W.A.M. van Schendel.