In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 14/01114. Het beroep in cassatie was ingesteld door een belanghebbende uit België, die in cassatie ging tegen een uitspraak van de Rechtbank Limburg van 24 januari 2014, betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2013. De onroerende zaak in kwestie was een winkel gelegen aan de [a-straat 1] te [R].
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het cassatieberoep onderzocht. De rechtbank had eerder geoordeeld over de waardering van de onroerende zaak, maar de Hoge Raad kwam tot de conclusie dat de klacht van de belanghebbende geen behandeling in cassatie rechtvaardigde. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klacht niet tot cassatie kon leiden.
Gelet op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet inhoudelijk heeft behandeld, maar zich heeft beperkt tot de vraag of het beroep in cassatie ontvankelijk was. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.