Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
17 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 13 juni 2013, met nummer 22/005429-12. De verdachte, geboren in 1991, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. S.M. Diekstra, te 's-Gravenhage. In de schriftelijke indiening is een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht en daar deel van uitmaakt. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsman schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat een nadere motivering niet nodig is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve besloten het beroep te verwerpen.
De uitspraak is gedaan op 17 juni 2014 door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche.