Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
17 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 25 april 2013 werd gewezen. Het arrest had betrekking op een strafzaak met nummer 24/000514-12. De verdachte, geboren in 1982, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. J. Boksem, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. Deze middelen zijn aan het arrest gehecht en maken daar deel van uit. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiemiddelen niet kunnen leiden tot een vernietiging van het eerdere arrest.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet verder in behandeling neemt en het beroep verwerpt.
De uitspraak is gedaan op 17 juni 2014 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de raadsheer J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg. De waarnemend griffier A.C. ten Klooster was ook aanwezig bij de uitspraak, die plaatsvond ter openbare terechtzitting.