In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbenden tegen eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, die zijn genomen op basis van de Wet werk en bijstand. De belanghebbenden hadden hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, maar hun cassatieberoep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar zij hebben hier niet op gereageerd. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren. De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op 13 juni 2014.