In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof van 15 november 2012, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Alkmaar werd behandeld. De Rechtbank had zich uitgesproken over de aanmaningskosten die door de gemeente Bergen aan de belanghebbende in rekening waren gebracht, alsook over de afwijzing van een verzoek om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraken van het Gerechtshof en de Rechtbank heeft bevestigd.
Daarnaast heeft de Hoge Raad in deze uitspraak geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan de belanghebbende worden opgelegd. De beslissing van de Hoge Raad om het beroep in cassatie ongegrond te verklaren, werd openbaar uitgesproken door de raadsheren C. Schaap, Th. Groeneveld en J. Wortel, met F. Treuren als waarnemend griffier.