Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
21 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, gedateerd 4 juni 2012, met nummer 24/001831-10. De verdachte, geboren in 1968, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. G.E.M. Later, gevestigd te 's-Gravenhage. In de schriftuur zijn middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht en daar deel van uitmaken. De waarnemend Advocaat-Generaal, J. Wortel, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiegronden niet voldoende zijn om het arrest van het Gerechtshof te herzien.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de argumenten van de verdachte niet overtuigend genoeg vond om het eerdere oordeel van het Gerechtshof te herzien.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 21 januari 2014 het beroep verworpen. Dit arrest is uitgesproken door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, samen met de raadsheren W.F. Groos en V. van den Brink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, tijdens een openbare terechtzitting.