Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
13 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een verzoek tot cassatie van [verzoeker], vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. Het cassatieberoep was gericht tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 27 maart 2014 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbanken Oost-Nederland en Overijssel, die in het kader van de schuldsanering van [verzoeker] relevant waren. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechtsvordering (RO). De Hoge Raad heeft de klachten van [verzoeker] beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat [verzoeker] klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.