ECLI:NL:HR:2014:1389

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
14/01667
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsanering zonder schone lei en ontvankelijkheid in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verzoekster, die in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) een verzoek tot cassatie had ingediend, was niet ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 80a lid 1 van het Reglement op de Rechtsvordering (RO), dat stelt dat een partij niet ontvankelijk kan worden verklaard als zij onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep.

De procedure begon met een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 januari 2014, waarin de schuldsanering van de verzoekster werd behandeld. Het gerechtshof Amsterdam had op 25 maart 2014 in een eerder arrest geoordeeld over de ontvankelijkheid van de verzoekster in haar beroep. De Procureur-Generaal had in zijn standpunt aangegeven dat de verzoekster niet ontvankelijk verklaard diende te worden, wat de Hoge Raad in zijn uitspraak volgde.

De Hoge Raad concludeerde dat de verzoekster niet voldoende belang had bij haar cassatieberoep, en dat de klachten die zij had aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. Hierdoor werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van het hebben van voldoende belang bij het instellen van cassatie en de strikte toepassing van de regels omtrent ontvankelijkheid in het cassatieproces.

Uitspraak

13 juni 2014
Eerste Kamer
nr. 14/01667
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C/14/12/457 R van de rechtbank Noord-Holland van 28 januari 2014;
b. het arrest in de zaak 200.141.334/01 van het gerechtshof Amsterdam van 25 maart 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
13 juni 2014.