Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
13 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende faillissementsrecht. De zaak betreft een verzoeker die in cassatie ging tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoeker had eerder een faillissementsaanvraag ingediend, maar deze was geschorst vanwege een gelijktijdig verzoek tot toelating tot een schuldsaneringsregeling. De Hoge Raad beoordeelde of het vorderingsrecht summierlijk was gebleken en of er sprake was van een eerlijke rechtsgang, zoals vereist door artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verzoeker niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekte tot verwerping van het cassatieberoep. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verzoeker, waarmee het arrest van het hof in stand blijft. De uitspraak is gedaan door de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.