ECLI:NL:HR:2014:1372

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
13/02733
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over begunstiging en valse verklaring in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van poging tot het helpen van een persoon, die verdacht werd van een misdrijf, om te ontkomen aan de nasporing door de politie. De verdachte had op 19 februari 2009 een valse verklaring afgelegd ten behoeve van de medeverdachte, die op dat moment al was aangehouden. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte door het geven van een vals alibi had geprobeerd de medeverdachte te helpen om aan de opsporing te ontkomen, wat volgens het Hof onder artikel 189, eerste lid onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht valt.

De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het oordeel van het Hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad stelde vast dat de verdachte, door een valse verklaring af te leggen, niet daadwerkelijk heeft geprobeerd de medeverdachte te helpen, aangezien deze al was aangehouden en het opsporingsonderzoek al gaande was. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan het subsidiair tenlastegelegde en sprak haar daarvan vrij. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een juiste interpretatie van de wetgeving omtrent begunstiging en de rol van valse verklaringen in strafzaken.

Uitspraak

10 juni 2014
Strafkamer
nr. 13/02733
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 oktober 2012, nummer 23/002478-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G. Meijers en mr. K. Canatan, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring en de kwalificatie daarvan.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 19 februari 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, te weten [betrokkene], die verdacht was van het misdrijf van diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbend behulpzaam te zijn in het ontkomen aan de nasporing van ambtenaren van de justitie of politie, [betrokkene] heeft voorzien van een vals alibi."
2.2.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "medeplegen van poging opzettelijk iemand verdacht van enig misdrijf, behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van de ambtenaren van justitie of politie".
2.2.3.
Het Hof heeft een door de verdediging gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Het geven van een vals alibi is geen verbergen van een persoon noch een activiteit waardoor verdachte heeft geprobeerd behulpzaam te zijn aan het ontkomen aan de nasporing van [betrokkene] of aanhouding van [betrokkene]. [betrokkene] was reeds aangehouden, hij zat reeds vast en het opsporingsonderzoek draaide reeds op volle toeren, zodat vrijspraak dient te volgen, aldus de raadsman.
(...)
Het hof verwerpt de hiervoor gevoerde verweren en overweegt hiertoe het volgende.
(...)
Het hof stelt vast dat als poging om behulpzaam te zijn om te ontkomen aan de nasporing van de ambtenaren van politie en justitie kan worden aangemerkt het doen van een mededeling die ertoe strekt en ertoe kan leiden dat van een opsporingsonderzoek wordt afgezien (Hoge Raad
28 januari 2003 LJNAE9671). Het hof heeft vastgesteld dat op het moment van het afleggen van de valse verklaring door de verdachte het opsporing[s]onderzoek tegen de medeverdachte nog gaande was. Die valse verklaring had er toe kunnen leiden dat bedoeld onderzoek belemmerd zou worden. Gelet daarop acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft getracht [betrokkene] behulpzaam te zijn in het ontkomen aan de nasporing van ambtenaren van de justitie of politie, door [betrokkene] te voorzien van een vals alibi Daaraan doet met af dat deze [betrokkene] op het moment dat de verdachte hem een vals alibi verschafte, reeds was aangehouden. Nu opsporingsambtenaren hebben achterhaald dat het door de verdachte aan [betrokkene] verschafte alibi vals was, is het misdrijf niet voltooid."
2.3.
Art. 189, eerste lid onder 1°, Sr luidt:
"1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie wordt gestraft:
1° hij die opzettelijk iemand die schuldig is aan of verdachte is van enig misdrijf, verbergt of hem behulpzaam is in het ontkomen aan de nasporing van of de aanhouding door de ambtenaren van de justitie of politie."
2.4.
Mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van art. 189 Sr, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 8, moet worden aangenomen dat deze bepaling ertoe strekt te voorkomen dat politie of justitie worden tegengewerkt bij het opsporen en aanhouden van de dader van een misdrijf. 's Hofs oordeel dat de verdachte door bij de politie een valse verklaring af te leggen ten behoeve van [betrokkene], die ten tijde van het afleggen van die verklaring reeds was aangehouden en ten aanzien van wie in dat verband reeds een strafrechtelijk onderzoek liep, heeft getracht [betrokkene] "behulpzaam te zijn in het ontkomen aan de nasporing van ambtenaren van de justitie of politie" in de zin van art. 189, eerste lid onder 1°, Sr, getuigt derhalve van een onjuiste rechtsopvatting.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
2.6.
De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen zelf de zaak afdoen en de verdachte van het hem subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

.De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het subsidiair tenlastegelegde;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 juni 2014.