ECLI:NL:HR:2014:1370

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
13/00885
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 april 2012. De verdachte, geboren in 1989, had beroep in cassatie ingesteld tegen de opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De advocaat van de verdachte, mr. Th.J. Kelder, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden, met uitzondering van het derde middel dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot de beslissing om de gevangenisstraf te verminderen van vijf maanden naar vier maanden en drie weken, met behoud van de voorwaardelijke straf en proeftijd. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

10 juni 2014
Strafkamer
nr. 13/00885
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 april 2012, nummer 22/002197-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan, en tot verwerping van het beroep het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3.2 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier maanden en drie weken, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 juni 2014.