ECLI:NL:HR:2014:1366

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
12/04390
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Samenweefsel van verdichtsels en de bewijsvoering in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1966, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak waarin hij was veroordeeld voor het plegen van oplichting door middel van een samenweefsel van verdichtsels, zoals bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of de bewezenverklaring van het feit dat de verdachte [betrokkene 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag door middel van leugenachtige mededelingen voldoende was gemotiveerd. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering van het Hof niet voldeed aan de eisen van de wet, omdat de omstandigheden waaronder de verdachte de mededelingen deed niet voldoende waren onderzocht. De Hoge Raad benadrukte dat bij de beoordeling van dergelijke zaken alle omstandigheden van het geval in acht moeten worden genomen, waaronder de aard van de mededelingen, de indringendheid ervan, en de persoonlijkheid van het slachtoffer. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen inzake het in zaak A onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. Voor het overige werd het beroep verworpen.

Uitspraak

10 juni 2014
Strafkamer
nr. 12/04390
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 september 2012, nummer 23/000372-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te laten berechten en af te doen, voor zover het betreft de beslissingen van het Hof inzake feit 2 (zaak A) en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van feit 2 in zaak A wat betreft het onderdeel dat sprake is van een samenweefsel van verdichtsels onvoldoende is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is, voor zover in cassatie van belang, bewezenverklaard dat:
"Zaak A:
1 primair:
hij in de periode van 11 juni 2011 tot en met 1 augustus 2011 op na te noemen plaatsen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- van [betrokkene 1] en/of Garagebedrijf [A], op 11 juni 2011 in de gemeente Alkmaar een personenauto Mercedes Benz E280 CDI
- (...)
2:
hij omstreeks 22 juni 2011 te Arkel, gemeente Giessenlanden, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 14.300 euro, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als rechtmatige eigenaar van een personenauto (Mercedes E280 CDI) en deze personenauto ter verkoop aangeboden en een tenaamstelling van de personenauto overhandigd, waardoor [betrokkene 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Ten aanzien van zaak A feit 1 primair
1. Een proces-verbaal met nummer PL1OFR 2011070022-1 van 24 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 32 tot en met 40). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik ben eigenaar van garagebedrijf [A] (het hof begrijpt: gelegen aan de [a-straat 1] te Alkmaar). Op 11 juni 2011 heb ik een auto verkocht aan een man, genaamd [verdachte], geboortedatum [geboortedatum] 1966. Het betreft een Mercedes Benz E280 CD1 met kenteken [AA-00-BB]. [verdachte] zou een bedrag van € 29.950,00 voor deze auto betalen. Hiervoor heeft [verdachte] ook een offerte getekend. [verdachte] heeft mij toegezegd dat hij het bedrag zo snel mogelijk via de bank zou overmaken. Dit is overigens tot op heden niet gebeurd. Ik heb de auto- en kentekenpapieren (behalve deel I) in goed vertrouwen meegegeven aan [verdachte]. Op 15 juni 2011 stond het geld nog steeds niet op onze rekening. Ik heb op 20 juni 2011 aangifte gedaan van diefstal of verduistering.
Op 22 juni 2011 werd ik gebeld door [betrokkene 2] van [B], gevestigd te Arkel. Ik hoorde [betrokkene 2] zeggen dat hij een Mercedes Benz had gekocht van [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte). Op 23 juni 2011 ben ik naar het bedrijf van [betrokkene 2] gereden. Ik heb de auto in de showroom zien staan.
(...)
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 30 november 2011. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb de Mercedes Benz van [betrokkene 1] gekocht. (...) U houdt mij de aangifte van [betrokkene 1] voor. Het bedrag klopt, ik heb de auto voor € 29.995,00 gekocht. [betrokkene 1] heeft deel I niet meegegeven. Ik zou het geld overmaken via internetbankieren.
Ten aanzien van zaak A feit 2
1. Een proces-verbaal met nummer PL820 2011666917-1 van 27 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 44 tot en met 47). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 2]:
Op 21 juni kwam [verdachte] bij mijn autobedrijf [B] te Arkel, gemeente Giessenlanden. Hij bood mij een Mercedes E280 CDI voorzien van het kenteken [AA-00-BB] te koop aan. Ik wilde de auto wel van hem kopen. Hij had het overschrijvingsbewijs en de tenaamstelling van deze auto bij zich. Toen ik de auto wilde vrijwaren gaf de RDW aan dat het kentekenbewijs niet recent was. lk heb toen gebeld met de RDW en die zeiden dat het nieuwe kentekenbewijs net die dag op de post zou gaan. Op 22 juni 2011 heb ik € 14.300,00 overgemaakt op de ING rekening [001] t.n.v. [verdachte]. Ik zou nog € 2.000,00 contant betalen als ik de kentekenpapieren ging ophalen bij [verdachte]. Ik heb met hem afgesproken, nadat hij mij belde dat hij het kentekenbewijs binnen had, maar hij kwam niet opdagen. Ik kreeg daarna totaal geen contact meer met [verdachte].
2. Een geschrift, te weten een afschrift betaalrekening ING op naam van [verdachte] te Warmenhuizen van 15 juli 2011, rekeningnummer [001] (doorgenummerde pagina 96). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Geboekt op: 22 JUN
Omschrijving: spoedbetaling [B] Gorinchem restant aankoop Mercedes e 280 [AA-00-BB]
Code: OV
Af/bij: Bij
Bedrag: € 14.300,00"
2.2.3.
De aanvulling op het verkorte arrest bevat voorts nog de volgende bewijsoverweging:
"De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn - ook in hun onderdelen - telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen."
2.3.
Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot afgifte van een goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in art. 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer.
2.4.
De bewezenverklaring van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte [betrokkene 2] door een samenweefsel van verdichtsels, te weten dat hij bedrieglijk in strijd met de waarheid zich heeft voorgedaan als rechtmatige eigenaar van een personenauto (Mercedes E280 CDI) en deze personenauto ter verkoop heeft aangeboden en een tenaamstelling van de personenauto heeft overhandigd, heeft bewogen tot afgifte van geld kan gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is overwogen niet uit 's Hofs bewijsvoering worden afgeleid. In zoverre is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5.
In zoverre is het middel terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 juni 2014.