ECLI:NL:HR:2014:1349

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
6 juni 2014
Zaaknummer
14/01290
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieverzoek inzake niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens ontbreken van gronden van beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De verzoekers, aangeduid als [verzoeker] c.s., hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Den Haag en was gerelateerd aan de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De Hoge Raad verwijst naar de relevante stukken uit de feitelijke instanties, waaronder het vonnis van de rechtbank van 3 december 2013 en het arrest van het hof van 4 maart 2014. De Advocaat-Generaal L. Timmerman heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieverzoek.

De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en is een belangrijke uitspraak in het kader van de niet-ontvankelijkheid in hoger beroep, waarbij het ontbreken van gronden van beroep centraal staat.

Uitspraak

6 juni 2014
Eerste Kamer
nr. 14/01290
EV/NH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [verzoeker 1],
2. [verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekers zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/09/450525/FT RK 13/2027 en C/09/450531/FT RK 13/2029 van de rechtbank Den Haag van 3 december 2013;
b. het arrest in de zaak 200.138.507/01 van het gerechtshof Den Haag van 4 maart 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het verzoek.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem – Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
6 juni 2014.