Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
6 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De verzoekers, aangeduid als [verzoeker] c.s., hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Den Haag en was gerelateerd aan de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De Hoge Raad verwijst naar de relevante stukken uit de feitelijke instanties, waaronder het vonnis van de rechtbank van 3 december 2013 en het arrest van het hof van 4 maart 2014. De Advocaat-Generaal L. Timmerman heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieverzoek.
De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en is een belangrijke uitspraak in het kader van de niet-ontvankelijkheid in hoger beroep, waarbij het ontbreken van gronden van beroep centraal staat.