Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
21 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 augustus 2011. De verdachte, geboren in 1978, had een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd gekregen. De advocaat van de verdachte, mr. P. Scholte, heeft een middel van cassatie voorgesteld. De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen ten aanzien van de straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Bij de ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak heeft de Hoge Raad vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Gezien de opgelegde gevangenisstraf en de mate van overschrijding van de redelijke termijn, is er echter geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad heeft daarom met dat oordeel volstaan.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 21 januari 2014, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.