In deze zaak heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 oktober 2013, nr. BK-12/00447. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank te ’s-Gravenhage (nr. AWB 11/2936) die betrekking had op de kosten van vervolging. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft de zaak laten toelichten door mr. L.C. Blok, advocaat te Zoetermeer.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 6 juni 2014 door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.