In deze zaak heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 oktober 2013, nr. BK-12/00446. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank te ’s-Gravenhage (nr. AWB 11/2935) die betrekking had op de kosten van vervolging. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2014 door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.