ECLI:NL:HR:2014:1303

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
13/02665
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de kwalificatie van het bewezenverklaarde in een strafzaak met betrekking tot de Opiumwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk telen, verwerken en afleveren van hennepplanten, wat in strijd was met de Opiumwet. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de kwalificatie 'meermalen gepleegd' had toegevoegd aan de bewezenverklaring. De Hoge Raad heeft deze kwalificatie verbeterd, aangezien de omstandigheden van het beroeps- of bedrijfsmatig handelen reeds impliciet de herhaling van de feiten inhielden. Dit leidde tot een aanpassing van de kwalificatie in het dictum van de uitspraak.

Daarnaast werd in de zaak ook de redelijke termijn van de cassatiefase aan de orde gesteld. De Hoge Raad oordeelde dat deze termijn was overschreden, wat resulteerde in een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier jaren met zes maanden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde en de duur van de gevangenisstraf. De uiteindelijke straf werd vastgesteld op drie jaren en zes maanden. De overige middelen in het beroep werden verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de kwalificatie van strafbare feiten en de naleving van de redelijke termijn in strafprocedures. De Hoge Raad heeft hiermee niet alleen de rechtsontwikkeling bevorderd, maar ook de rechtszekerheid voor de betrokken partijen gewaarborgd.

Uitspraak

3 juni 2014
Strafkamer
nr. 13/02665
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 februari 2011, nummer 20/004633-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de aan de feiten 1 en 2 gegeven kwalificatie en tot verbetering daarvan, voorts tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten ten onrechte heeft gekwalificeerd als telkens "medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd".
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
"1.
hij op tijdstippen in de periode van 01 mei 2008 tot en met 31 augustus 2008 te Veghel en Beugen en Berghem, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld en/of bewerkt en/of verwerkt, op de percelen
- [a-straat 1] te Veghel,
- [c-straat 1] te Beugen,
- [d-straat 1] te Berghem,
een grote hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, zulks terwijl hij, verdachte, voormeld opzettelijk telen en/of bewerken en/of verwerken heeft gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 01 april 2008 tot en met 30 november 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk heeft afgeleverd en/of vervoerd, een grote hoeveelheid hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, zulks, terwijl hij, verdachte, voormeld opzettelijk afleveren en/of vervoeren heeft gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"A4.2.
Gelet op het hiervoor onder A 4.1 overwogene, in onderlinge samenhang en verband bezien met de onder A3 weergegeven feiten en omstandigheden alsmede de overige bewijsmiddelen in het dossier, is het hof van oordeel dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan het telen en/of verwerken en/of bewerken van grote hoeveelheden hennepplanten - onder meer - op de locaties [a-straat 1] te Veghel, [c-straat 1] te Beugen en [d-straat 1] te Berghem. Gelet op de rol die verdachte heeft gespeeld bij deze activiteiten, zoals blijkt uit de tapgesprekken en de verklaringen van de getuigen en medeverdachten, de frequentie van de werkzaamheden en het aantal hennepkwekerijen waarbij verdachte betrokken is geweest, is het hof van oordeel dat verdachte deze feiten heeft gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf zoals onder 1 bewezen is verklaard.
(...)
A5.3.
(...)
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte in de periode tussen 1 april 2008 en 30 november 2008 in ieder geval meerdere keren betrokken is geweest bij het vervoeren van grote hoeveelheden hennep(planten) en/of hennepstekken zoals onder 2 bewezen is verklaard. Gelet op de rol die verdachte heeft gespeeld bij deze activiteiten, zoals blijkt uit de tapgesprekken en het grote aantal bestellingen en transporten waarbij verdachte betrokken is geweest, is het hof van oordeel dat verdachte deze feiten heeft gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf zoals onder 2 bewezen is verklaard.
(...)"
2.3.
Ten aanzien van de kwalificatie van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde houdt het bestreden arrest in:
"1 en 2 telkens:
Medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd."
2.4.
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 3 Opiumwet:
"Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen."
- art. 11, tweede en derde lid, Opiumwet:
"(...)
2. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder B, C of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
3. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
(...)"
2.5.
De klacht is terecht voorgesteld. De in de bewezenverklaring tot uitdrukking gebrachte, aan art. 11, derde lid, Opiumwet ontleende omstandigheid van het beroeps- of bedrijfsmatig handelen in strijd met een in art. 3, onder B, Opiumwet gegeven verbod omvat in het onderhavige geval immers reeds dat het opzettelijk telen en/of verwerken en/of bewerken respectievelijk afleveren en/of vervoeren van hennepplanten meermalen heeft plaatsgevonden. Het Hof heeft daarom ten onrechte de kwalificatie "meermalen gepleegd" toegevoegd. De Hoge Raad zal de kwalificatie verbeteren als in het dictum te vermelden. Deze verbetering heeft, gelet op art. 57 Sr, geen invloed op het toepasselijke strafmaximum voor de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feiten tezamen.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren. In de omstandigheid dat de Hoge Raad als gevolg van de bij de inzending van de stukken opgetreden vertraging die meer dan twaalf maanden bedraagt, eerst thans uitspraak kan doen, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde gevangenisstraf te verminderen met zes maanden.

4.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de kwalificatie van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde en de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
kwalificeert het onder 1 en 2 bewezenverklaarde als "medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, Opiumwet gegeven verbod";
vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze drie jaren en zes maanden, beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 juni 2014.