Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
27 mei 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, gedateerd 30 augustus 2012. De verdachte, geboren in 1947, heeft beroep ingesteld tegen de strafoplegging die hem was opgelegd. De advocaat van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging, en heeft verzocht om vermindering van de straf. Het beroep voor het overige werd verworpen.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld. Het eerste middel werd verworpen omdat het niet tot cassatie kon leiden en geen nadere motivering vereiste. Het tweede middel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel gegrond was, maar besloot dat er geen rechtsgevolg aan de overschrijding verbonden hoefde te worden, gezien de opgelegde gevangenisstraf van twaalf weken, waarvan zes weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken op 27 mei 2014 door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier.