ECLI:NL:HR:2014:1214

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
14/01149
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en schending van de sollicitatieplicht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in het kader van een cassatieprocedure. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Oldenhof, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Dit arrest volgde op een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de schuldsaneringsregeling van de verzoekster tussentijds was beëindigd. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof, waarbij de verzoekster werd verweten de sollicitatieplicht te hebben geschonden en nieuwe schulden te hebben gemaakt tijdens de schuldsanering.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman was dat het beroep moest worden verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in de cassatieprocedure naar voren waren gebracht, niet konden leiden tot cassatie. Dit oordeel werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waaruit bleek dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verzoekster verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de rechtbank en het hof in stand zijn gebleven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, die de uitspraak heeft gedaan in aanwezigheid van de andere raadsheren.

Uitspraak

23 mei 2014
Eerste Kamer
nr. 14/01149
LZ/NH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H. Oldenhof.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/09/12/781R van de rechtbank Den Haag van 12 december 2013;
b. het arrest in de zaak 200.139.071/01 van het gerechtshof Den Haag van 25 februari 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 17 april 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
23 mei 2014.