Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
23 mei 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in het kader van een cassatieprocedure. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Oldenhof, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Dit arrest volgde op een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de schuldsaneringsregeling van de verzoekster tussentijds was beëindigd. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof, waarbij de verzoekster werd verweten de sollicitatieplicht te hebben geschonden en nieuwe schulden te hebben gemaakt tijdens de schuldsanering.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman was dat het beroep moest worden verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in de cassatieprocedure naar voren waren gebracht, niet konden leiden tot cassatie. Dit oordeel werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waaruit bleek dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verzoekster verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de rechtbank en het hof in stand zijn gebleven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, die de uitspraak heeft gedaan in aanwezigheid van de andere raadsheren.