Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
23 mei 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. Het cassatieberoep was ingesteld door een verzoeker, aangeduid als betrokkene, tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder op 23 december 2013 een beschikking gegeven in de zaak C/18/145215/FA RK 13-2885. De Hoge Raad verwijst naar deze beschikking voor het verloop van het geding in feitelijke instantie.
De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden.
Op basis van artikel 80a lid 1 van het Reglement op de Rechtsvordering (RO) en gehoord de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak benadrukt het belang van de ondertekening van het cassatieverzoekschrift door een advocaat, zoals voorgeschreven in artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad heeft de beschikking in het openbaar uitgesproken, waarbij de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. de Groot betrokken waren.