ECLI:NL:HR:2014:1203

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
13/02593
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.A.C.A. Overgaauw
  • C.B. Bavinck
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof over aanslag vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1998, waarbij de belanghebbende in eerste instantie een aanslag had gekregen die door de Rechtbank te Breda was verminderd. De Rechtbank had de aanslag verlaagd tot een belastbaar bedrag van ƒ 59.753 (€ 27.114). De Inspecteur had echter incidenteel hoger beroep ingesteld, wat leidde tot een vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank door het Hof, dat de aanslag verhoogde tot ƒ 1.970.276 (€ 894.072).

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof, waarbij verschillende middelen zijn voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en vastgesteld dat middel 1 slaagde op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest tussen dezelfde partijen. De overige middelen konden niet tot cassatie leiden, wat geen nadere motivering vereiste.

De Hoge Raad heeft vervolgens de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissing tot heropening van het onderzoek in verband met het verzoek om schadevergoeding. De Hoge Raad heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en gelast dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding vergoedt, inclusief griffierechten. De kosten voor de rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 243,50. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en openbaar uitgesproken op 23 mei 2014.

Uitspraak

23 mei 2014
Nr. 13/02593
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 18 april 2013, nr. 11/00047, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.

1.Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd.
Belanghebbende is tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door haar tegen deze aanslag gemaakte bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank te Breda.
De Rechtbank (nr. AWB 09/2593) heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 59.753 (€ 27.114).
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.970.276 (€ 894.072).

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3.Beoordeling van de middelen

3.1.
Middel 1 slaagt op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 13/02591 tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest van de Hoge Raad.
3.2.
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3.
Op grond van het hiervoor in 3.1 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht, wat het geding in cassatie betreft, geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
De Inspecteur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 13/02591 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing tot heropening van het onderzoek in verband met het verzoek om schadevergoeding,
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 478, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 448, derhalve in totaal € 926, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 487, derhalve € 243,50, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2014.