Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 18 april 2013, nr. 11/00047, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1998, waarbij de belanghebbende in eerste instantie een aanslag had gekregen die door de Rechtbank te Breda was verminderd. De Rechtbank had de aanslag verlaagd tot een belastbaar bedrag van ƒ 59.753 (€ 27.114). De Inspecteur had echter incidenteel hoger beroep ingesteld, wat leidde tot een vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank door het Hof, dat de aanslag verhoogde tot ƒ 1.970.276 (€ 894.072).
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof, waarbij verschillende middelen zijn voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en vastgesteld dat middel 1 slaagde op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest tussen dezelfde partijen. De overige middelen konden niet tot cassatie leiden, wat geen nadere motivering vereiste.
De Hoge Raad heeft vervolgens de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissing tot heropening van het onderzoek in verband met het verzoek om schadevergoeding. De Hoge Raad heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en gelast dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding vergoedt, inclusief griffierechten. De kosten voor de rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 243,50. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en openbaar uitgesproken op 23 mei 2014.