Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
7 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van witwassen, waarbij het Hof had geoordeeld dat hij op de hoogte was van een geldbedrag dat in zijn auto was aangetroffen. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. B.G.J. de Rooij, een middel van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof voor herbehandeling.
De Hoge Raad beoordeelde het middel dat klaagde dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de bewijsvoering kon worden afgeleid. De bewezenverklaring steunde op de stelling dat de verdachte op 22 december 2009 in Eindhoven samen met een ander een bedrag van €54.875 had verhuld, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. Het Hof had overwogen dat de eigenaar van de auto verantwoordelijk is voor wat zich daarin bevindt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. De verdachte had echter niet aannemelijk kunnen maken dat hij niets wist van het geld in zijn auto.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof dat de verdachte op de hoogte was van het geldbedrag niet zonder meer uit de bewijsvoering kon worden afgeleid. Dit leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen was omkleed. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.