Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 18 april 2013, nr. 11/00048, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die betrekking heeft op een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, waarna de Rechtbank te Breda het beroep gegrond verklaarde en de aanslag verminderde tot een belastbaar bedrag van ƒ 2.572.189 (€ 1.167.208). De Inspecteur ging in hoger beroep, wat leidde tot een vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank door het Hof, dat de aanslag verhoogde tot ƒ 4.482.712 (€ 2.034.166).
De belanghebbende stelde beroep in cassatie in tegen deze uitspraak van het Hof, terwijl de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende en incidenteel beroep in cassatie instelde. De Hoge Raad beoordeelde de voorgestelde middelen in het principale beroep en concludeerde dat deze niet tot cassatie konden leiden. Het Hof had echter een cruciaal punt miskend met betrekking tot de vrijval van een vervangingsreserve, wat leidde tot de conclusie dat het Hof niet had onderkend dat de toevoeging aan de vervangingsreserve in stand was gebleven.
De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven en dat het belastbare bedrag moest worden verhoogd met het bedrag van ƒ 2.960.278. De Hoge Raad verklaarde het principale beroep van de belanghebbende ongegrond, maar het incidentele beroep van de Staatssecretaris gegrond. De aanslag werd verminderd tot een belastbaar bedrag van ƒ 5.532.467 (€ 2.510.524) en de Staatssecretaris werd gelast om het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden. Dit arrest is uitgesproken op 23 mei 2014.