ECLI:NL:HR:2014:1195

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
13/02591
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.A.C.A. Overgaauw
  • C.B. Bavinck
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over toevoeging van vervangingsreserve aan de winst in vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1997, opgelegd aan [X] B.V. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Breda, die het beroep van belanghebbende gegrond verklaarde en de aanslag verlaagde. De Inspecteur had echter incidenteel hoger beroep ingesteld, wat leidde tot een vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het Hof had de aanslag verhoogd, wat de aanleiding vormde voor het cassatieberoep door belanghebbende.

De Hoge Raad beoordeelde de middelen van belanghebbende en concludeerde dat het Hof ten onrechte de correctie van de Inspecteur in stand had gelaten. De correctie betrof de vrijval van vervangingsreserves die in 1992 waren gevormd. De Hoge Raad oordeelde dat de toevoeging van deze vervangingsreserve aan de winst voor het jaar 1997 onjuist was, aangezien deze reserve al in het jaar 1996 was afgenomen. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof, en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van griffierechten aan belanghebbende. De proceskosten voor het geding in cassatie werden niet toegewezen, maar de Inspecteur werd wel veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling in het bestuursrecht en belastingrecht, met name in de context van vennootschapsbelasting en de behandeling van vervangingsreserves.

Uitspraak

23 mei 2014
Nr. 13/02591
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 18 april 2013, nr. 11/00046, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.

1.Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd.
Belanghebbende is tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door haar tegen deze aanslag gemaakte bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank te Breda.
De Rechtbank (nr. AWB 09/2461) heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.349.338 (€ 1.066.083).
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 4.259.861 (€ 1.933.040). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3.Beoordeling van de middelen

3.1.
Het Hof heeft in stand gelaten een door de Inspecteur tot behoud van rechten toegepaste correctie van het aangegeven belastbare bedrag wegens de vrijval van in 1992 gevormde vervangingsreserves tot een totaalbedrag van ƒ 1.910.523 (€ 866.957). De Inspecteur heeft deze correctie ook toegepast voor het jaar 1996 en het Hof heeft in zijn uitspraak voor dat jaar van 18 april 2013, nr. 11/00104, geoordeeld dat die vrijval van de vervangingsreserve terecht in aanmerking is genomen.
3.2.1.
Middel 1 betoogt dat het Hof ten onrechte de hiervoor in 3.1 vermelde correctie voor zowel het jaar 1996 als het onderhavige jaar (1997) in stand heeft gelaten.
3.2.2.
Het middel slaagt. Uit het heden tussen dezelfde partijen gewezen arrest in de zaak met nummer 13/02592, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996, vloeit voort dat de vervangingsreserve in dat jaar is afgenomen met het hiervoor in 3.1 genoemde bedrag en dat de winst van 1996 met dat bedrag wordt verhoogd.
Daarom is het onjuist dit bedrag van de vervangingsreserve in het onderhavige jaar aan de winst toe te voegen.
3.3.
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4.
Gelet op het hiervoor in 3.2.2 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht, wat het geding in cassatie betreft, geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
De Inspecteur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 13/02593 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent de heropening van het onderzoek in verband met het verzoek om schadevergoeding,
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 478, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 448, derhalve in totaal € 926, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 487, derhalve € 243,50, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2014.