ECLI:NL:HR:2014:1179

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
13/01479
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep wegens gebrek aan grieven

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte was eerder bij verstek veroordeeld door de Kantonrechter in 's-Gravenhage tot twee weken hechtenis wegens overtreding van de Wegenverkeerswet. De verdachte heeft binnen drie maanden na de uitspraak van de Kantonrechter hoger beroep ingesteld, maar heeft geen schriftuur met grieven ingediend en is ook niet verschenen ter terechtzitting in hoger beroep. Het Hof heeft geoordeeld dat er geen redenen waren om de zaak inhoudelijk te behandelen, waardoor de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest geoordeeld dat het Hof ten onrechte de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Hoge Raad stelt vast dat de Kantonrechter niet heeft voldaan aan de verplichting om het vonnis in het proces-verbaal van de terechtzitting aan te tekenen, zoals voorgeschreven in artikel 395, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit gebrek aan aantekening in het proces-verbaal heeft gevolgen voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Hoge Raad benadrukt dat de verdachte wel degelijk binnen de gestelde termijn hoger beroep heeft ingesteld en dat het vonnis niet kan worden aangemerkt als een vonnis als bedoeld in artikel 410a, eerste lid, Sv.

De Hoge Raad concludeert dat de stelling van de verdachte dat het Hof ambtshalve de zaak inhoudelijk had moeten beoordelen, geen steun vindt in het recht. De verdachte had de mogelijkheid om grieven in te dienen of mondeling bezwaren op te geven, maar heeft dit nagelaten. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof, waarbij de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep wordt gehandhaafd.

Uitspraak

20 mei 2014
Strafkamer
nr. 13/01479
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 18 februari 2013, nummer 22/003921-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.-F. Grégoire, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2.
Tot de aan de Hoge Raad gezonden stukken behoren:
(i) een "aantekening mondeling vonnis" inhoudende dat de verdachte op 19 juni 2012 door de Kantonrechter in de Rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton Delft, bij verstek is veroordeeld tot twee weken hechtenis wegens overtreding van art. 107, eerste lid, WVW 1994;
(ii) een verklaring als bedoeld in art. 451a Sv inhoudende dat op 8 augustus 2012 door de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voornoemd vonnis;
(iii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2013 inhoudende dat de verdachte aldaar niet is verschenen en dat het Hof tegen hem verstek heeft verleend.
2.3.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Het heeft daartoe het volgende overwogen:
"De verdachte heeft niet een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
2.4.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 395, tweede lid, Sv:
"Het vonnis wordt in het proces-verbaal der terechtzitting aangetekend op de wijze door de Minister van Justitie te bepalen
(...)
c. indien een gewoon rechtsmiddel tegen het vonnis is aangewend, tenzij het aanwenden van het rechtsmiddel meer dan drie maanden na de uitspraak is geschied of sprake is van een vonnis als bedoeld in artikel 410a, eerste lid;
(...)"
- art. 395a, eerste lid, Sv:
"Behoudens het bepaalde in artikel 395, tweede lid, en indien schriftelijk vonnis wordt gewezen, blijft het opmaken van het proces-verbaal der terechtzitting achterwege en wordt de uitspraak binnen tweemaal vier en twintig uur op een aan het dubbel van de dagvaarding te hechten stuk aangetekend. De aantekening wordt door de kantonrechter gewaarmerkt."
- art. 410a, eerste lid, Sv:
"Ingeval hoger beroep openstaat en is ingesteld tegen een vonnis betreffende uitsluitend een of meer overtredingen of misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van niet meer dan vier jaren is gesteld, waarbij geen andere straf of maatregel is opgelegd dan een geldboete tot een maximum — of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes werden opgelegd, geldboetes tot een gezamenlijk maximum — van € 500, wordt het ingestelde hoger beroep slechts ter terechtzitting aanhangig gemaakt en behandeld indien zulks naar het oordeel van de voorzitter in het belang van een goede rechtsbedeling is vereist."
- art. 416, tweede lid, Sv:
"Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
2.5.
Ingevolge de aanhef van art. 395, tweede lid, Sv dient het vonnis van de kantonrechter in het proces-verbaal van de terechtzitting te worden aangetekend op de wijze door de Minister van Justitie te bepalen. Van die verplichting tot aantekening van het vonnis in het proces-verbaal van de terechtzitting is ingevolge hetgeen in dat artikellid onder c is vermeld uitgezonderd een vonnis waartegen meer dan drie maanden na de uitspraak een rechtsmiddel is ingesteld en een vonnis als bedoeld in art. 410a, eerste lid, Sv.
2.6.
De verdachte heeft binnen drie maanden na de uitspraak van de Kantonrechter hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het vonnis niet kan worden aangemerkt als een vonnis als bedoeld in art. 410a Sv, heeft de Kantonrechter ten onrechte volstaan met het doen opmaken van een door hem gewaarmerkte aantekening als bedoeld in art. 395a, eerste lid, Sv (het zogenoemde stempelvonnis).
2.7.
In het middel wordt gesteld dat de verdachte ten onrechte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard aangezien het Hof gehouden was "ambtshalve de zaak inhoudelijk te beoordelen" nu de Kantonrechter heeft verzuimd het vonnis in het proces-verbaal der terechtzitting aan te tekenen en voorts heeft verzuimd "een overzicht van de bewijsmiddelen op te stellen". Deze stelling vindt evenwel geen steun in het recht en in het bijzonder niet in
art. 416, tweede lid, Sv. Opmerking verdient dat verzuimen als in het middel bedoeld niet eraan in de weg staan dat de verdachte een schriftuur houdende grieven indient en/of ter terechtzitting in hoger beroep mondeling zijn bezwaren opgeeft. Nu de verdachte evenwel noch het een noch het ander heeft gedaan, was het Hof in het onderhavige geval niet gehouden ambtshalve de zaak inhoudelijk te beoordelen.
2.8.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 mei 2014.