Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
20 mei 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 april 2013. De verdachte, geboren in 1988, heeft zijn beroep in cassatie laten vertegenwoordigen door mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht. In de schriftelijke middelen van cassatie die aan het arrest zijn gehecht, zijn verschillende klachten naar voren gebracht. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft echter het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk kan worden verklaard op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan op 20 mei 2014 door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. De beslissing is uitgesproken ter openbare terechtzitting.