ECLI:NL:HR:2014:1101

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
12/03627
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatige fouillering in een Turkse koffiehuis als voor publiek openstaand gebouw

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was gefouilleerd in een Turkse koffiehuis dat door de burgemeester was aangewezen als veiligheidsrisicogebied. De verdachte stelde dat de fouillering onrechtmatig was, omdat het koffiehuis niet als een 'voor het publiek openstaand gebouw' kon worden beschouwd. Het Hof had echter geoordeeld dat het koffiehuis, waar het publiek in het algemeen vrij toegang had, wel degelijk als zodanig moest worden aangemerkt. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld en voldoende had gemotiveerd waarom de fouillering rechtmatig was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de fouillering niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privéleven waarborgt. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder fouilleringen in veiligheidsrisicogebieden kunnen plaatsvinden en de juridische kaders die daarbij van toepassing zijn.

Uitspraak

13 mei 2014
Strafkamer
nr. S 12/03627
ABG/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 juli 2012, nummer 23/000394-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1
Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"1. op 6 november 2009 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,58 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
2. in de periode van 7 november 2008 tot en met 7 november 2009 te Amsterdam en/of Badhoevedorp, in elk geval in Nederland, voorwerpen, te weten:
- een personenauto van het merk BMW en
- een horloge van het merk Cartier en
- een horloge van het merk Edox en
- 3800 euro,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.3.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Bespreking van gevoerde verweren
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep - onder overlegging van pleitnotities - vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Volgens de raadsvrouw is de fouillering van de verdachte onrechtmatig geweest, met als gevolg bewijsuitsluiting. Het Turkse koffiehuis waar de verdachte zich bevond en waar hij werd gefouilleerd op grond van een aanwijzing door de burgemeester tot veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b van de Gemeentewet juncto een last ex artikel 52, derde lid van de Wet wapens en munitie, is een besloten lokaal, althans niet te beschouwen als een voor het publiek openstaand gebouw. Dit geldt althans voor de "kleine, afzonderlijke ruimte" waar de verdachte is aangetroffen. Ten slotte is de fouillering in strijd met de vrijheid die artikel 8 EVRM beoogt te waarborgen, aldus de raadsvrouw.
Een horecagelegenheid als het onderhavige Turkse koffiehuis moet worden beschouwd als een voor het publiek openstaand gebouw in de zin van artikel 151b lid 1 Gemeentewet, nu het publiek hiertoe in het
algemeen vrij toegang heeft. Er zijn geen aanwijzingen dat zulks in het onderhavige geval anders was, ook niet met betrekking tot de "kleine, afzonderlijke ruimte" waar de verdachte is aangetroffen.
Dat de fouillering in strijd is met het bepaalde in artikel 8 EVRM valt niet in te zien, reeds omdat lid 2 van dit artikel inbreuken op de door het eerste lid van het artikel beschermde recht toestaat voor zover bij wet voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van de openbare veiligheid of het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Voor zover de fouillering een inbreuk zou maken op het door artikel 8 lid 1 beschermde recht, is deze uitzondering van toepassing.
Het verweer faalt."
2.4.
Artikel 151b, eerste lid, Gemeentewet luidt:
"De raad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en de daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied. In een veiligheidsrisicogebied kan de officier van justitie de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 50, derde lid, 51, derde lid en 52 derde lid van de Wet wapens en munitie toepassen."
Art. 52, derde lid, Wet wapens en munitie luidt:
"In gebieden die overeenkomstig artikel 151b, eerste lid, van de Gemeentewet, door de burgemeester als veiligheidsrisicogebied zijn aangewezen kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om hem aan zijn kleding te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om een ieder aan zijn kleding te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht."
2.5.
Namens de verdachte is het verweer gevoerd dat de fouillering van de verdachte onrechtmatig is geweest omdat het koffiehuis niet is te beschouwen als een 'voor het publiek openstaand gebouw' en dat daarom het bij de verdachte aangetroffene van het gebruik voor het bewijs moet worden uitgesloten.
Het Hof heeft geoordeeld dat het, in een door de burgemeester aangewezen veiligheidsrisicogebied gelegen, Turkse koffiehuis, waarin de verdachte werd gefouilleerd, "moet worden beschouwd als een voor het publiek openstaand gebouw in de zin van artikel 151b lid 1 Gemeentewet, nu het publiek hiertoe in het algemeen vrij toegang heeft". Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Aldus heeft het Hof toereikend gemotiveerd het verweer verworpen.
Voor zover het middel beoogt te betogen dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd het verweer heeft verworpen dat de onderhavige fouillering in strijd is met art. 8 EVRM, faalt het. Het oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 mei 2014.