ECLI:NL:HR:2014:11

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
12/03175
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gewoontewitwassen en de vereisten voor kwalificatie als witwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor gewoontewitwassen, maar stelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd dat zijn gedragingen gericht waren op het verbergen van de criminele herkomst van de geldbedragen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en stelt dat het enkele verwerven of voorhanden hebben van geldbedragen, afkomstig uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, niet automatisch kan worden gekwalificeerd als witwassen. Er moet sprake zijn van gedragingen die gericht zijn op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof in deze zaak niet voldoende heeft aangetoond dat de verdachte meer deed dan het verwerven en voorhanden hebben van de geldbedragen. Hierdoor is het oordeel van het Hof dat sprake is van gewoontewitwassen ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Uitspraak

7 januari 2014
Strafkamer
nr. 12/03175
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 14 juni 2012, nummer 24/001784-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. W. de Vries en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het onder 5 bewezenverklaarde (gewoonte)witwassen oplevert.
3.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 4 en 5 bewezenverklaard dat:
"4. hij in de periode van 22 mei 2007 tot en met 3 maart 2008 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een ander, meermalen een factuur op naam gesteld van [A] gericht aan [B] BV, [a-straat 1] te Leeuwarden en/of [verdachte] [a-straat 1] te Leeuwarden,
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt,
immers hebben verdachte en zijn mededader telkens valselijk een onjuist factuurbedrag vermeld zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
5. hij in de periode van 22 mei 2007 tot en met 2 december 2009 te Leeuwarden van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij meermalen een voorwerp, te weten telkens een hoeveelheid geld van in totaal ongeveer € 401.434,-, verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de bewijsvoering zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 en 6.
3.3.
Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het verwerven of voorhanden hebben van zo'n voorwerp.
Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt. Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "verwerven" of "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel verwerven of voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen".
Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het verwerven of voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
Een vonnis of arrest moet voldoende duidelijkheid verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. (Vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001.)
3.4.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 5 bewezenverklaard - kort gezegd - het meermalen verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen, terwijl hij wist dat die geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Uit de bewijsvoering van het Hof vloeit voort dat het Hof aannemelijk heeft geacht dat deze geldbedragen steeds uit eigen misdrijf (het onder 4 bewezenverklaarde meermalen medeplegen van valsheid in geschrift) afkomstig waren.
Het Hof heeft het onder 5 bewezenverklaarde feit gekwalificeerd als gewoontewitwassen. Aangezien uit 's Hofs motivering echter niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele verwerven en voorhanden hebben van die geldbedragen doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen, is dat oordeel, ontoereikend gemotiveerd.
3.5.
Het middel slaagt.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier
E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 januari 2014.