ECLI:NL:HR:2014:1094

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
12/01494
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof Amsterdam inzake mishandeling met terugwijzing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van een persoon op 14 mei 2009 in Amsterdam. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de getuige onbetrouwbaar waren en dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het van deze verklaringen was afgeweken. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering had gehandeld door niet in het bijzonder de redenen op te geven voor het gebruik van de getuigenverklaring als bewijsmiddel. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de uitspraak. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de bewijsvoering en de noodzaak voor de rechter om expliciet te motiveren waarom van bepaalde bewijsverklaringen wordt afgeweken.

Uitspraak

13 mei 2014
Strafkamer
nr. 12/01494
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 maart 2012, nummer 23/000126-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Sietsma, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 14 mei 2009 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [betrokkene] met de hand in het gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [betrokkene] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met proces-verbaalnummer 2009131867-7 van 18 september 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], brigadier van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde p. 18 van het dossier).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op voornoemde datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik ben woonachtig op de [a-straat 1] (het hof begrijpt: te Amsterdam).
2. Een proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer 2009131867-1 van 14 mei 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], adspirant agent van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde pp. 1 e.v. van het dossier).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op voornoemde datum tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [betrokkene]:
Ik, bewoonster van [a-straat 2] te Amsterdam, liep op 14 mei 2009 naar mijn fiets die buiten stond. Op dat moment kwam de buurman van [a-straat 1] naar mij toe lopen. Ik zag dat hij zijn arm ophief en zijn vlakke hand met kracht en kennelijk opzettelijk in mijn gezicht sloeg. Ik voelde hierdoor een stekende pijn aan de linkerkant van mijn gezicht. Vanochtend ben ik naar het ziekenhuis geweest omdat ik zo'n pijn had. Ik heb op dit moment erge hoofdpijn.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige met proces-verbaalnummer 2009131867-2 van 29 augustus 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voornoemd (doorgenummerde p. 12 van het dossier).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op voornoemde datum tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [getuige]:
Ik ben woonachtig op [a-straat 3] te Amsterdam. Ik zag dat mijn bovenbuurvrouw van perceel [a-straat 2] haar fiets van het slot aan het halen was (het hof begrijpt: op 14 mei 2009). Op dat moment zag ik de bovenbuurman van [a-straat 1] naar haar toelopen, bijna toestormen. Ik zag dat hij gelijk begon te slaan tegen haar hoofd. Ik hoorde haar gillen van de pijn.
4. Een kopie van een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring letselbeschrijving betreffende [betrokkene], opgemaakt door J. Timmerman, geneeskundige werkzaam bij het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis Amsterdam, van 15 mei 2009 (doorgenummerde p. 30 van het dossier).
Dit geschrift houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Uitwendig waargenomen letsel
Bloeduitstorting: ter plaatse van het linkerjukbeen, met kleine ontvelling.
Subjectieve klachten
Hoofdpijn."

3.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het tweede middel

4.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de betrouwbaarheid van de verdachte belastende verklaringen van [getuige].
4.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 februari 2012 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder het opschrift "onbetrouwbaarheid getuige" het volgende in:
"Naast het feit dat cliënt expliciet ontkent [betrokkene] te hebben geslagen, heeft de verdediging ook nog een andere grond om vrijspraak te bepleiten. Naar het standpunt van de verdediging dienen de verklaringen van getuige [getuige] namelijk uitgesloten te worden van het bewijs wegens onbetrouwbaarheid van de getuige. De verdediging verwijst voor dit standpunt naar een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin aanknopingspunten worden gegeven om de objectieve betrouwbaarheid van de getuige(verklaring) te toetsen. Een verklaring is betrouwbaar indien;
a) deze de toets aan objectieve gegevens doorstaat,
b) consistentie vertoont met eigen, elkaar opvolgende verklaringen,
c) consistentie vertoont met de verklaringen van andere getuigen,
d) en de inhoud daarvan plausibel is.
Indien we de verklaringen van getuige [getuige] toetsen aan deze criteria, valt als eerste op dat er in het dossier zeer weinig objectieve gegevens (a) zijn opgenomen. Alleen het formulier van de spoedeisende hulp van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis en de geneeskundige verklaring van de GGD kunnen, naar het standpunt van de verdediging, als objectief worden aangemerkt. Opvallend aan deze twee geschriften is echter dat ze tegenstrijdigheden bevatten. Zo ziet de GGD wel een bloeduitstorting met ontvelling aan het linkerjukbeen, maar maakt de behandeld arts op de spoedeisende hulp daar geen melding van. Bovendien heeft aangeefster niet verklaard over een bloeduitstorting of blauwe plek, maar heeft het slechts over last van haar nek. Zij verklaart tegen haar gezicht te zijn geslagen met de vlakke hand, hetgeen naar het standpunt van de verdediging onvoldoende is om te resulteren in een bloeduitstorting met ontvelling. Voorts is het de verdediging ambtshalve bekend dat waargenomen letsel tijdens de aangifte veelal wordt geverbaliseerd. Ook daarvan is in casu geen sprake geweest. De geneeskundige verklaring van de GGD is een dag na het vermeende incident opgemaakt, hetgeen de mogelijkheid openlaat dat aangeefster anderszins de bloeduitstorting heeft opgelopen. De getuige heeft voorts verklaard geen letsel te hebben waargenomen. Een toets van de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige aan objectieve gegevens is in casu dan ook niet mogelijk.
Vervolgens valt op dat de getuige heeft verklaard dat zij geen letsel heeft waargenomen omdat aangeefster een hoofddoek droeg, maar dat zij wel de slagen tegen het hoofd heeft gezien. Hieruit leidt de verdediging af dat de getuige kennelijk niet heeft gezien dat aangeefster (met vlakke hand) in het gezicht is geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat een hoofddoek het gelaat onbedekt laat (de niqaab daargelaten) en nu de getuige beredeneert dat zij geen letsel heeft waargenomen vanwege de hoofddoek, had dit letsel volgens haar kennelijk alleen op door de hoofddoek bedekte plekken kunnen zijn ingetreden. Dit is tegenstrijdig met de verklaring van aangeefster (c) die expliciet verklaart een klap met vlakke hand in haar gezicht te hebben gekregen. Voorts verklaart de getuige over een 'slagenregen', terwijl uit de verklaring van aangeefster duidelijk blijkt dat zij is geslagen met de vlakke hand in het gezicht en vervolgens een vuistslag heeft proberen te ontwijken, welke op haar nek terecht kwam. Daarna viel zij op de grond. Aangeefster verklaart dan ook eerder over een kortstondige worsteling dan over een 'slagenregen'. Aangeefster verklaart daarbij dat zij bij haar arm is vastgepakt door cliënt, waarover de getuige niet verklaart. Bovendien is het opmerkelijk dat de getuige niet heeft gezien dat aangeefster gevallen zou zijn, terwijl dit volgens aangeefster direct na de worsteling zou zijn gebeurd. Wederom inconsistentie tussen deze verklaringen.
Ook zijn er opvallende tegenstrijdigheden in de verklaringen van de getuige zelf (b). Allereerst verklaart de getuige bij de politie dat cliënt [betrokkene] 'hoer' genoemd zou hebben, terwijl zij later spreekt over 'Marokkaanse hoer'. Vanwaar die toevoeging, vraagt de verdediging zich dan af. Voorts heeft de getuige verklaard dat zij cliënt zag weglopen van het vermeende incident, maar verklaart later dat cliënt nog bij aangeefster stond toen zij aan het huilen was. Belangrijker is echter nog dat de getuige bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat zij zelf is weggelopen en dat zij later, toen aangeefster aan het huilen was, begreep dat zij was geslagen. Getuige verklaart dan dat zij het slaan niet heeft gezien. Daarna verklaart zij echter weer wel te hebben gezien dat cliënt aangeefster geslagen heeft. De verdediging acht het van groot belang om zorgvuldig om te gaan met een tegenstrijdigheden op een dergelijk, cruciaal, punt.
Als laatste nog de plausibiliteit van de inhoud van de verklaring (d). Daarover merkt de verdediging als eerste op dat de politieverklaring van de getuige pas 3,5 maand na het vermeende incident is afgelegd. Alleen daarom al dient de nodige zorgvuldigheid te worden betracht. De Hoge Raad heeft ons er, in het kader van de behandeling van strafzaken binnen een redelijke termijn, namelijk op gewezen dat herinneringen van getuigen plegen te verbleken. De verklaring bij de raadsheer-commissaris is voorts nog eens twee jaar later afgelegd. Ten tweede, acht de verdediging het niet plausibel dat de getuige niet zou hebben gezien of aangeefster met de vlakke hand of met gebalde vuist is geslagen. De getuige verklaart namelijk zelf dat zij minder dan een meter bij aangeefster en cliënt vandaan stond. Het verschil in de slaande beweging van een klap en een stomp, moet dan waar te nemen zijn. Ook kan de getuige niet verklaren over welke hand cliënt zou hebben gebruikt. Ten derde, merkt de verdediging nogmaals op dat de getuige zelf heeft verklaard dat zij uit het huilen van aangeefster begreep dat zij was geslagen. De verklaring, dus dat de getuige het slaan niet heeft gezien maar het later heeft vernomen, acht de verdediging op grond van het voorgaande meer plausibel. Het verhaal van de getuige over het slaan op het hoofd klopt simpelweg niet. Zij verklaart niet over de klap in het gezicht, niet over het vastpakken van de arm, niet over de stomp tegen de nek, ziet niet dat aangeefster valt en wordt getrapt tegen haar buik dan wel zij en dit alles terwijl zij er 'minder dan een meter bij vandaan stond'. Maar waarom zou de getuige dan verklaren slaande bewegingen te hebben waargenomen? Ook daarvoor ziet de verdediging een plausibele redenering. De getuige merkt cliënt (en zijn vriendin) aan als zijnde agressief en geeft te kennen dat andere buren om die reden al zijn verhuisd. Kennelijk wordt cliënt in zijn woonomgeving niet erg geliefd. Zo verklaart hij zelf ook dat de aangeefster en getuige [getuige] hem willen 'pakken'.
Concluderend stelt de verdediging zich op het standpunt dat er te veel tegenstrijdigheden in de verklaringen zitten en voorts het verhaal van getuige [getuige] niet-plausibel is, om haar aan te merken als een betrouwbare getuige. De verdediging verzoekt uw Hof om die reden de beide verklaringen van getuige [getuige] uit te sluiten van het bewijs.
(...)
Kortom, nu de verklaring van getuige [getuige] dient te worden uitgesloten van het bewijs en er geen objectief steunbewijs is, kan het ten laste gelegde feit enkel op basis van de verklaring van aangeefster niet wettig (en overtuigend) bewezen worden verklaard. De verdediging verzoekt uw Hof dan ook cliënt vrij te spreken van het aan hem ten laste gelegde."
4.3.
Hetgeen door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige], kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door een van die verklaringen van [getuige] (bewijsmiddel 3) voor het bewijs te gebruiken, maar heeft, in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
4.4.
Het middel is terecht voorgesteld.

5.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 mei 2014.